Woef, geeuw, woef.
Dag allemaal.
Zijn jullie al wakker? Mijn oogjes vallen dicht bij het schrijven van deze blog.
Net als gisteren, zaterdag, was het vandaag om 6 uur opstaan geblazen. Van zondagsrust hebben we op deze reis nog niet gehoord.
Vandaag gingen we nog eens vliegen voor de verandering. Alhoewel, vannacht heeft het buiten ook wel goed gevlogen. De storm was dan wel afgelast om 8 uur gisteravond, maar de wind heeft toch veel lawaai gemaakt. Net als de lift trouwens en sommige toeristen die een beetje teveel hadden gedronken.
Maar het was dus 6 uur en de wekker was wakker. Terwijl de chauffeur onder de douche zat, heb ik maar mijn oogjes nog even toe gedaan. Ik zat toch al lekker knus in mijn speciaal vakje in de fotorugzak. Omdat er maar een grote camera in de tas zat, kon ik me lekker wegsteken in het grote vak. En dan voortslapen tijdens de vlucht natuurlijk.
Ik had wel gehoopt op een bezoek aan de koffiebar maar dat was blijkbaar voor later. Eerst moest de tuut teruggebracht worden naar zijn stal en moesten we zien de bus naar de luchthaven niet te missen.
Buiten was het nog altijd serieus aan het regenen. Tommeke stelde ons de zelfde route als gisteren voor maar de chauffeur had geen zin om nog eens dwars door Honolololulu te rijden. Tommeke moest dus wat harder werken en beter zoeken naar de juiste weg.
Ook op zondagochtend was er niet echt veel verkeer. Gelukkig maar, met al dat water zou het niet veilig zijn om in de file ter rijden.
Na een twintig minuten – en heel lang wachten voor het laatste rood licht – waren we dan toch bij Alamo toegekomen. We moesten mooi in het rijtje gaan staan maar bijna was er een groot accident. De madam in de auto naast ons gooide ineens haar deur open en stormde weg naar het buskotje. Blijkbaar regende het te hard voor haar haar of zo. We stonden gelukkig op tijd stil.
Ik heb dan zelf ook wel hard moeten lopen. Niet voor de regen maar om het busje niet te missen. Want die rijdt maar om het half uur zo vroeg op de ochtend. Puf, puf, puf.
We zaten nog niet op de bus, of de chauffeur was al onderweg. Hij reed door louche straatjes tot we plots aan de oprit van de luchthaven stonden. Dat was snel.
En we mochten al bij de eerste stop uitstappen. Bij de Interisland terminal. Want Hawaii dat zijn veel eilanden en als je dus familie wil bezoeken, dan neem je niet meer de boot natuurlijk maar een vliegmachien. En dat gingen wij dus ook doen.
De avond voor het vertrek had ik nog goed moeten helpen bij het herpakken van de rugzak.
Uiteindelijk bleek de blauwe rugzak te klein – nee Sloefie, ik ben niet te dik voor de rugzak – en dus moest toch de grote fotorugzak mee. Maar omdat de vliegertjes tussen de eilanden nogal klein zijn, was het te hopen dat de rugzak niet groter was dan het vliegtuit. Gelukkig maakte niemand van zijn oren en konden we zo doorlopen naar de wachtkamer. We hoefden ook geen controle te laten doen want we hadden een paspoort. Gelukkig hadden ze mij niet zien zitten. Hihi.
In de luchthaven was het nog heel stillekes. A ja, het was nog maar kwart na zeven op zondag. Zelfs een hond vertrekt dan niet op reis. Maar ja, je moet soms luisteren naar de mensen he. Gelukkig herkende ik wel in de verte een gekende geur. Van een mevrouw Starbucks. En dan moesten we natuurlijk uitproberen, zo kon ik ook wat wakker worden. We dachten aan onze lijn en namen nu een pistolet met magere kalkoen. Ik heb nog nooit een magere kalkoen gezien maar hier hebben ze dat dus wel. Het was lekker.
Dan hebben we een hele tijd zitten lezen. Ja, veel meer kan je niet doen he. Ik kon zelfs niet naar buiten kijken want alle vensters waren aangedampt, niet langs binnen maar langs buiten. Het zal wel warme regen geweest zijn.
En dan mochten we op de vlieger. Jipie. We hadden eens een zetelke aan het venster. Zo kon ik goed in de gaten houden waar we naartoe vlogen. Maar buiten zag ik enkel maar water. Een beetje eentonig.
Na een klein uurtje draaide het vliegtuig ineens leek het wel ondersteboven. We gingen landen. Zo snel. Ik dacht dat ik alweer 6 uur stil moest zitten. Ook de bagage was er snel. En dus konden we na minder dan vijf minuten op weg naar de tuutparking.
Maar daar ging het ineens niet snel meer. Je moet altijd van een gehuurd paard goed de hoefijzers controleren, zegt men. En de hoefijzers van onze tuut waren niet in orde. Er zaten overal krassen en duiken op alsof het rodeo gedaan had. Dus moesten we eerst een grote tekening maken met alle bulten en builen van de nieuwe tuut.
Ik ging bijna van mijn stokje. Niet van de bulten maar van de hitte. Het was net een sauna nu dat de wolken weg waren. Dat had ik gisteren toch wat gemist. Ook Tommeke leek zich niet goed te voelen. Normaliter heeft die altijd veel praat op. Naar links. Naar rechts. Bestemming bereikt. Maar vandaag zweeg hij en toonde alleen maar wat de chauffeur moest doen.
En de chauffeur moest naar het dorp Vulkaan rijden. Wat een rare naam. Zou het daar warm zijn? Of met veel vuur? En we gingen er een klein uurtje over doen. Maar na vijf kilometer stopten we al. Eerst wat drank en eten kopen. Zouden ze hier ook Brekkies hebben?
En dan ging het verder. De regen was ook al tot hier geraakt maar Steven zei dat het gewoon laaghangende wolken waren die niet tegen de bergen naar omhoog konden klimmen en dus aan het wenen waren. Er moet wel veel geweend worden hier want overal stonden hoge, groene bomen langs de weg, met af een toe een huisje met een verroest dak.
En zo kwamen we na een uurtje aan de grote vulkaan. We moesten eerst wel onze lidkaart van de vulkaanklub tonen en dan mochten we binnen. En omdat het al bijna halftwee was, zijn we dadelijk in het vulkaanhuisje gaan kijken of we onze bagage al achter konden laten. En dat mocht.
En dan zijn we voortgereden tot waar we de vulkaan echt goed konden zien. Een grote rookpluim zag ik, en voor de rest was er niets dan zwart. Waar waren al de groene bomen ineens? En omdat het zo warm was, stelde ik voor om eens tot aan de zee te rijden, want ik heb nog nooit de zee echt kunnen zien. Steven zei dat we er wel dichtbij konden komen maar dat het een uurtje zou duren en dan moest ik nog een stuk te poot. Maar ik had er wel zin in. Tommeke niet. Want hij wist niet hoe de zee daar noemde of zo.
Het was wel warm zo vooraan in de auto, zelfs met de frigo op volle toeren. En af en toe stonk het ook, naar lucifers of zo. Niet echt fijn voor mijn superfijne neus. Maar ja, je moet luisteren en meerijden.
Uiteindelijk kwamen we aan Roads End. Blijkbaar ging de weg niet verder meer. Volgens Tommeke wel maar ik zag een dikke laag zwart bovenop de weg liggen. Daar ging ons autootje niet over geraken. En dus waren we er. Eerst gingen we eens kijken tot aan de zee. Maar, snif, er was geen strand alleen grote zwarte scherpe rotsen. En dan zijn we nog wat verder gewandeld over de weg die geen weg meer was. Raar he. Er lag allemaal gesmolten drop op.
Na een half uurtje kwamen we terug aan de tuut en wouden we terug naar de vulkaan rijden. Ik porde Tommeke eens in zijn zij. Maar Tommeke reageerde niet meer. Hij deed efkes zijn ogen open maar na een minuutje gingen zijn ogen terug dicht. We hebben nog van alles geprobeerd, zijn hoofd wat afgekoeld, zijn batterijtjes volledig opgeladen. Maar niets hielp. Tommeke was niet meer. Hoe moet ik dat nu gaan uitleggen aan Sloefie. Ik moest zo voor hem zorgen.
In stilte zijn we teruggereden naar de vulkaan.
Tommeke is naar de eeuwige reisvelden.
Dag Tommeke.
PS. Sandra heeft mij gevraag ook wat fotookes te nemen en in de blog te zetten. Je mag dag 2 ook nog eens bekijken.
woensdag 22 oktober 2014
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten