maandag 18 oktober 2010

Dag 9 – Berg en dal

Vandaag ging de trip terug naar het Zuiden, niet zozeer naar de warmte, wel naar de hoogte.

Maar zover is het verhaal nog niet.

Eerst de ochtendstond. Die had vooral kou in de mond. Mochten we er al aan twijfelen, de winter is op komst. Het kwik stond onder de veertig vanmorgen, t.t.z. een graad of 4 (vier!) Celsius met daar nog een straffe bries. Om een mens tot op het bot wakker te maken.

Onze buren liepen al gepakt en gezakt rond, met korte broek nota bene. Zijn die dan allemaal van lotje getikt?

Enfin. We haalden onze fleece uit de auto want met een simpel T-shirt gingen we de ochtend niet overleven. We haalden de kamer leeg en stopten de koffer vol. Onze draagfrigo kreeg een verse lading ijs en ook de GPS werd niet vergeten, die kreeg een nieuwe bestemming – Bryce Canyon – maar of we zijn aanwijzingen gingen volgen … dat is een ander paar mouwen.

Maar eerst een belangrijke beslissing. Waar ontbijten? Met onze eigen koekjes ergens langs de rand van de weg of een uit de kluiten gewassen ontbijt met omelet en spek of groenten dat ook het middageten vervangt? Het werd het tweede, inclusief meerdere tassen koffie om de temperatuur van onze botten op niveau te krijgen. Het was niet echt drukker dan gisteren maar de ontbijtploeg was blijkbaar niet zo efficiënt als de dame gisteren. Een half uur later dan verwacht konden we de baan op. Maar ook ons autootje had honger en ook die moest dus nog wat te drinken krijgen.

En dan waren we er klaar voor. Gisteren hadden we al geïnformeerd over de staat van de Notom-Bulfrog weg en de Burr Trail. Ondanks het regenweer van de vorige week waren beide heel goed berijdbaar. Tot Notom – een kleine boerengemeenschap – was de weg nog maar pas heraangelegd en de Burr Trail – vroeger een notoir autokerkhof – was tot aan Capitol Reef geasfalteerd. Van de 60 mijl was maar een 20 mijl nog piste en ook die waren pas deze week gebulldozerd. Onze keuze was dus snel gemaakt, enkel Tommeke konden we er niet van overtuigen. Hij zou wel bij draaien.

En weg waren we, in de zaterdagse file naar Capitol Reef. Als we de vorige dagen al veel toeristen zagen (naar onze smaak) dan was het vandaag pas echt druk. Quasi alle parkeerplaatsjes waren bezet met kleine of grote auto’s. Alle kampeerplaatsen waren al weggegeven sinds 9 uur en dat midden oktober. Om Kusttoerisme West-Vlaanderen jaloers te maken. Ons deerde dit niet zoveel. Het was alleen niet goed voor onze gemiddelde snelheid en we konden nog eens klagen over de slechte rijstijl van de Amerikanen (of de Europeanen in hun huurwagentjes).

Na zo’n twintig mijl kon Sandra dan aan het echte werk beginnen.

Deel 1: de Notom Road.
Vers geasfalteerd, met flauwe bochten en lichte hellingen. Een opwarmertje voor de spieren. Eerst heb je een aantal mooie zichten op de achterkant van Capitol Reef. Dan verandert het landschap. In plaats van bruin en geel en dor wordt het groen en nat. We zijn in Notom. Hier hebben ze blijkbaar geen waterprobleem. Verschillende hectaren worden door watersproeiers groen gehouden … voor de koeien nota bene. Het moet hier mooi maar eenzaam leven zijn.

Deel 2: de Notom-Bullfrog Road.
Na enkele mijlen voorbij Notom hield het asfalt het voor bekeken. De bochten werden wat scherper en de hellingen wat nijdiger. Maar we reden nog altijd in boerenland en de weg was nog altijd zonder bulten of gaten. Enkel waar kleine beekjes de weg kruisen moest je wat voorzichtiger rijden. En ook hier was er geen gebrek aan water. De laatste koeien waar nog op stap van de hogere gebieden naar hun keurige besproeide velden. Voor de rest was er geen vogel of beest te bespeuren. Ze waren allemaal op verlof naar Florida of de Bahamas.

Na een vijftal mijl werd de weg smaller en meer zanderig. De koeien waren ver achter ons. En ja hoor, na nog een schuiver in los zand stonden we voor een eerste bord. We waren terug in Capitol Reef NP, maar den wel in een deel dat door minder dan 5% van de bezoekers wordt bezocht. En we moesten plechtig beloven om enkel op de weg te rijden. Nou moe. Alsof we uit eigen wil in een ravijn of rivierbed zouden rijden.
Af en toe konden we de toppen en dalen van de rest van Capitol Reef zien, maar meestal bleef het zicht beperkt tot het noord-zuid dal waarin de weg liep. Het was er gewoon uitgestorven. Geen mens, geen auto, geen vogel, geen eekhoorn te horen of te zien. Uiteindelijk kwamen we na een tiental mijl dan toch een wagen tegen, een 4x4 truck met de typische minicaravan opbouw. Zij waren al even verrast als wij. De volgende bochten keken we terug een beetje beter uit ons doppen. De weg liep eerst zachtjes omhoog maar nu loopt het steevast omlaag. Blijkbaar blijft dit dal zo lopen tot het aan een zijvallei van de Colorado komt.

Maar wij wilden wel niet zover gaan. We wilden verder Boulder en Escalante National Monument, langs de Burr Trail. Ondertussen kwamen we nog een Honda Civic tegen. Of er bestaat hier een speciale 4x4 versie of het is een auto die zich goed uit de slag trekt op slechte wegen.

Deel 3: de Burr Trail Road.
Na meer dan twintig mijl (en niet 18 zoals in de NPS brochure) kwamen we eindelijk terug aan een bewijzerde splitsing. Rechtdoor was de Burr Trail naar Bullfrog – die wilden we dus niet hebben – en rechts de Burr Trail naar Boulder. Iedereen was het erover eens, hier moesten we naar links – ook Tommeke trouwens die zich uiteindelijk bij de situatie had neergelegd.

De eerste honderd meter van de trail zijn een beetje zanderig maar voor de rest prima berijdbaar. Maar na twee scherpe bochten reden we in een smalle ravijn. Achter de hoek wrong de weg zich met een aantal haarspeldbochten de hoogte in. Ondertussen versmalde de weg tot nauwelijks de breedte van een serieuze truck. Hopelijk geen tegenliggers.

Sandra was natuurlijk goed getraind de vorige dagen. Uiteindelijk was de UT-263 niet veel beter dan dit – enkel breder. Ze vond zelfs nog een plaats om even te stoppen en enkele foto’s van de omgeving te laten nemen. Maar niet te lang getreuzeld, er kwamen al andere auto’s beneden aan.

Eenmaal boven reden we pardoes bijna een picknick feest binnen. Die hadden duidelijk niet verwacht auto’s tegen te komen. We reden verder over een plateau. De weg was terug met fijne steenslag verstevigd. Het leek wel of de zandpiste van enkele minuten geleden nooit bestaan had. Na een tweetal mijl was ook de steenslag verleden tijd. We waren in het Grand Staircase-Escalante National Monument. En de mannen van de BLM hadden blijkbaar geld gekregen want de Burr Trail was volledig geasfalteerd tot aan de UT-12 in Boulder. Gedaan met de historische overlevingsverhalen van de Burr Trail. Dat noemt men vooruitgang, nietwaar.

De eerste tien mijl bleef de weg min of meer over een plateau lopen met flauwe bochten en zachte hellingen. Maar dan werd het rijden terug anders. We moesten over een eerste van een reeks parallel lopende heuvelruggen. Een keer over de heuvelrug begon de weg telkens de loop van een riviertje te volgen van kronkel naar kronkel tot het volgende obstakel. De ruggen liepen ook hier noord-zuid en met Boulder pal west moest er nogal wat geklommen en gedaald worden. Voor Steven werd al dit moois zelfs teveel. Hij viel er boem in slaap van. Gelukkig wist Tommeke de weg.

Aan het einde van de 36 mijl (!) moesten we dan nog door de buitenwijken van Boulder (lees enkele verdwaalde boerderijtjes). En we stopten efkes aan het locale museum annex Visitor Center van Escalante. In Boulder zijn ze er trouwens trots op dat ze de laatste plaats in de VS waren die nog per muilezel post ontvingen. Er was gewoon geen weg tot midden de jaren dertig en met de vele sneeuw was die minstens 6 maand per jaar buiten strijd. Zalige isolatie.

Deel 4: Utah State Road 12 – All American Scenic Road
Geen paniek beste lezers, we gingen niet meer offroad. Maar de UT-12 (of SR-12) is een van de weinige Nationale Scenic Roads. Het loopt dwars door het Escalante gebied en gedurende bijna 15 mijl rijd je letterlijk op de smalle kam van een van de vele heuvelruggen in dit gebied. Rondom rond zie je gelijkaardige heuvels met alle kleurschakeringen van wit over grijs naar geel en een beetje bruin. Hoedje af voor de mannen van de CCC (Civil Conservation Corps) die de weg in de jaren dertig met weinig middelen moesten aanleggen.

Ok, het was zaterdag. Dus sowieso een beetje meer drukte kan je wel verwachten op zo’n dag. Maar het was echt druk op deze weg. Kan ook moeilijk anders want we zitten hier op de doorgaande “snelweg” van en naar Bryce Canyon. Midden in toeristisch Utah met andere woorden.

Terwijl Sandra de mijlen verslond was Steven al op zoek naar de volgende excursie – “Devils Garden”, gelegen aan de “Hole in the Rock Road”. Tommeke stelde eerst wat shortcuts voor maar uiteindelijk kwamen ze allebei overeen. Een beetje verder in de vallei, waar de weg terug recht begon te lopen, daar moesten we naar links. In totaal een omweg van zo’n 22 mijl.

Doen we het of niet?

Ook al hadden we mooie verslagen gelezen over de “Area of outstanding beauty” … we hadden allebei zo een beetje onze buik vol van het hotsen en botsen over zandpistes. Tommeke was verrast en probeerde ons nog tot inkeer te brengen, maar zoals zo vaak moest hij het onderspit delven. We bleven verder rijden naar Bryce. De chauffeur werd moe en er stond nog zo’n 50 mijl voor de boeg.

Een keer voorbij het stadje Escalante – gelegen aan de rivier Escalante in de streek Escalante … - werd het rijden wel rustiger. Nu waren er geen heuvelruggen meer die in de weg kwamen te liggen. De weg slingerde zich langs kleine riviertjes en over “alpenweiden” richting het zuidwesten. Er wachtten ons nog een pas over het Kaiparowits-plateau en de lange klim naar Bryce Canyon.

Over de rest van de weg is weinig te vertellen. Buiten Escalante kwamen we nog een bende overstekende Anasazi’s tegen. Dat was de naam van een locale, uitgestorven indianenstam maar ook van een soort loopvogel dat je het best kan vergelijken met een kalkoen – maar het is er geen. Zeg dat dus nooit op een test van biologie of bij de Canvas Crack want je vliegt er uit.

Uiteindelijk kwamen we rond vijf uur moe maar voldaan toe aan de Bryce Canyon Lodge. Na enig geharrewar over de juiste kredietkaart konden we ons bedje voor de komende drie dagen klaarmaken. Sandra is eindelijk in haar favoriet park toegekomen. Hopelijk blijft het de volgende dagen droog.

Come and see next week.

Steven

Dag 8 – Capitol Reef & wasdag

Dag lieve lezertjes…,

Ja ik mag ook nog een blog-dag voor mijn rekening nemen… jipie :-)

We herinnerden ons beide dat er iets verder dan het hotel een leuk restaurant was dat zowel breakfast, lunch als diner deed… Gisterenavond hadden we beide niet echt zin in om nog te gaan zoeken waar het restaurant weer juist was , maar de koffie was daar vorige keer zo goed…. dat bibi er wou en zou naar toegaan. Maar dan moest ik wel nog even geduldig wachten, Steven had nog niet echt zin om op te staan en wou nog even soezelen… Een klein uurtje later heeft Steven terug een teken van leven gegeven en heef hij heeft het juist adres opgesnord… Nog geen 2 blokken van het hotel… dat moet te doen zijn. De mevrouw die ons bediende was volgens ons nog dezelfde, dus het eten en de koffie zal ook wel nog hetzelfde zijn… Een Capital Reef omelet , een 3 kazen omelet en een Cafe Latte (rara wie koos wat) later, waren we tevreden van de keuze die we maakten en hadden we ons voldoende gesterkt voor een dagje Capitol Reef.

Steven stelde voor de Scenic drive eerst tot helemaal achteraan te rijden en dan langzaam terug te komen…want de zon zat dan in de rug en dus konden we mooiere foto’s nemen. Voorstel aanvaard en weg waren we … Daar toegekomen hadden we 2 mogelijkheden: een rough road (onverharde baan en voor 4x4 auto’s of mensen die hunnen auto eens willen testen) of een weg die naar Capitol Gorge reed. Daar het nog vroeg was wou ik wel eens die rough road bekijken want onze banden zijn toch nog goed. Het was een echt mooie baan met af en toe haarspeldbochten, stukjes door de droge rivierbedding of door het mulle zand. Een echte baan naar mijn zin… Oke dankzij onze iets hogere 4x4 konden we er op een goed tempo door gaan :-) tot er plots een splitsing was. Op het kaartje dat we bezaten stond geen splitsing op en ook Tommeke wist van geen splitsing af. Daar we nog maar aan 1/3 van de trip zijn en niet te veel onnodige risico’s wilden nemen (of zou het zijn dat we het een beetje saai vonden...) besloten we de auto maar te draaien en terug te rijden.
Het was nog vroeg toen we terug op het T-punt stonden en dus zijn we de baan naar Capitol Gorge ingeslagen. De eerste kilometer was dat een mooi geasfalteerde baan, maar nadien is dat ook door droge beekjes en onverharde ondergrond rijden tot op een parking. Daar moet je de auto achterlaten en kan je nog wel te voet verder in de vallei. Eerst heb je nog een pad en daarna mag je verder in de uitgedroogde rivierbedding. De rotstekeningen die we vorige keer vonden, stonden nu met een bordje aangeduid dus ze waren sneller gevonden :-( Maar naast de rotstekeningen, zagen we ook verschillende hagedissen en mooie bloemmetjes. Jullie kunnen het al raden : Sandra was in haar nopjes want ze kon nog haar uitleven met foto’s nemen. Op een bepaald punt vonden we beide dat onze waandeling lang genoeg had geduurd en dat we terug gingen. En ook op terugweg bleef Sandra maar foto’s nemen… van dingen die ze al getrokken had (om maar zeker te zijn dat het er goed ging opstaan).
Eenmaal in de auto terug was het even kijken op het plannetje… wat kunnen we nog doen: De scenic route terug nemen en regelmatig halt houden voor de landschapsfotograad, maar wat nog? Aha er is nog een uitkijkpunt die “Gooseneck” heet (=ganzenhals), genoemd naar de vorm dat de rivier daar maakt. En dan? Ah, dan is Capitol Reef afgewerkt…



Sandra vond het geen slecht idee om eens wat vroeger terug naar het hotel te gaan, want zo konden we eens een beetje bijrusten. Maar voor ze ging rusten, stelde ze voor van snel de was en de plas te doen, zodat we een nieuwe week konden aanvatten met propere kleding. Daar het dan wel betekent ALLE aangedane kleding wassen, was Steven verplicht om zijn zwembroek aan te trekken. Tja, en wat doe je dan best? Het hotel had een buitenlucht zwembad en hottub (=whirplool) en Steven stelde voor daar wat te gaan inzitten. Tussen de was en de droogkast door heeft Sandra natuurlijk ook de hottub getest. Eens alles mooi terug in de valies opgeborgen zat, kon deel 2 beginnen van het bijrusten : lekker in het zonnetje zitten. Zo gezegd, zo gedaan .. en we hebben voor onze kamer in de zetelkes gezeten tot het te koud werd. Sandra gaf als eerste op, wat later gevolgd door Steven… Toen hebben we nog even wat gesurfd, gechat en geblogged … en dan was het tijd voor onze oogjes toe te doen… Buiten het geluid van de Tv van de buren gerekend. Steven heeft het even volgehouden en is dat vriendelijk aan de buren gaan vragen “willen jullie aub de tv stiller zetten… de muren zijn dun en het is nu toch al door de 10en… en terloops jullie sleutel zit nog op de buitendeur”… De oudere buren waren uiteindelijk tevreden en Steven (en bibi) waren ook tevreden want we konden nu rustig in slaap vallen

Dag Lieve lezertjes.. tot de volgende keer

Zaza

Dag 7bis – waarom de tafel van vier zo plezierig is

De vorige keer was er te weinig tijd om de zevende blog volledig te schrijven. Maar we konden niet anders dan toch al een tipje van de sluier op te lichten. Want wanneer wiskunde plezierig is, dan mag het ook gezegd worden. Er zijn al genoeg mensen die niet houden van wiskunde of de tafels van vier. Ze dolen in het duister wachtend op de verlichting van de Heilige Mathematica – of tenminste toch zuster Excel.

We hadden jullie verlaten midden tussen de Navajo-indianen in Monument Valley, pal op de grens van Arizona en Utah.

We hadden gehoopt op een wolkenloze nachthemel en een volle maan om de vallei ook eens bij nacht te kunnen zien. Tweemaal helaas. De maan was nog maar aan zijn eerste kwartier begonnen en blijkbaar is de rode steen quasi onzichtbaar, zelfs bij volle maan. Niet dat het buiten ons balkon donker was, verre van. Alle huisjes in de vallei waren goed verlicht, misschien om de boze geesten weg te jagen of de zatte echtgenoot het gat van de deur te tonen.

Maar dat was dus de nacht. Wat met de dag? We waren wakker voor zonsopgang (is ook niet alle dagen het geval) en dus konden we genieten van het zonlicht dat over de bergen de vallei binnensijpelde. Onder onze voeten was het ondertussen al heel druk. Zeg maar spitsuur. Omdat we aan de schaduwkant zaten van Monument Valley bleef de skyline redelijk donker en zonder detail. Er zat dus niets anders op dan in te pakken en weg te wezen naar de vallei zelf.
Met zicht op zand en rotsen.

Op vier jaar tijd is wel het een en het ander veranderd. Waar er de vorige keer enkel een visitor center en souvenirwinkel was, is er nu een groot hotel bijgebouwd, vlak op de rand van de Canyon. Hier gelden duidelijk andere regels als bij de National Park Service. We namen een simpel ontbijt met zicht op de vallei en dan waren we er klaar voor … de 17 mijl scenic tour over zand en steenpistes langs de gekende en minder gekende western decors.

Het was nog redelijk vroeg in de ochtend en het verkeer was nog niet druk. Hopelijk doen de verhuurmaatschappij nooit controle op welke auto’s hier de vallei induiken – er zouden veel contracten geschrapt worden. Je mag namelijk niet op unpaved roads (geasfalteerde wegen) rijden met een huurwagen. Alhoewel, soms kan je niet anders. Wacht maar tot straks. Maar iedereen is wel voorzichtig en menige stoere jeep kruipt van steen tot steen om toch maar geen schokje te krijgen.

Vorige keer waren we net op het juiste ogenblik om een oude indiaan met paard op film vast te leggen. Vandaag kwamen we enkel het paard tegen. De vaste toer met toeristen was al gepasseerd en de indiaan stond terug achter zijn juwelenkraampje. Dan maar verder naar beneden geschokt en geschoven. Langs de 3 Sisters o.a. en enkele kleine indianenhuisjes. Want die wonen hier ook nog altijd. Ook al niet volgens NPS regels maar dat moet kunnen.

Een keer beneden is de piste redelijk vlak. De kunst bestond eruit om niet vast te rijden in diep los zand. Maar Sandra stuurde onze bakske met vaste hand langs alle zandkuilen. Het was niet nodig om te duwen. Stoppen deden we vaak, voor een paard, een rare boom, een vergezicht, een vrijend paartje ...


grondeekhoorns.


Of wat had je gedacht?

Na een klein uurtje enkel richting waren we bijna terug aan de lange helling naar boven zonder al te veel voorliggers al gelukkig. We hadden net nog een koppel Nederlanders met een macho Chevrolet Blazer in het zand achtergelaten en we konden dus in een ruk naar boven. Behalve daar waar het nogal smal was en de nieuwelingen (die naar beneden kwamen) hun best deden om op zijn Engels te rijden – lees aan de verkeerde kant van de weg. Op aanraden van Steven volgde Sandra een local op een zijspoor. Geen goed idee, maar ondanks de tegenwerking van het mulle zand en de automatische tractiecontrole waren we toch niet blijven steken. Dat mag Sandra nog meer doen.

Eens terug boven lieten we mens en machine een beetje rusten. Sandra mocht naar de souvenirshop. De jeep kreeg propere ruiten. Maar zijn achterste zag er nu wel volledig rood uit i.p.v. zwart. Waar de joints niet goed afsloten was zelfs rood stof binnen in de koffer gekropen.

Ondertussen was het al na twaalven en we hadden nog veel kilometers te doen. In Mexican Hat gooiden we de tank nog eens vol (we halen met moeite 11 liter per 100 kilometer). En dan moesten we kruis of munt gooien. De gemakkelijke oplossing was om even langs Goosenecks State Park te rijden en dan via de UT-263 naar Natural Bridges te rijden. De moeilijke oplossing liep door de Valley of the Gods (ook gekend als Little Monument Valley) en dan doorsteken naar de UT-263. Een detour van een kleine twee uur volgens de GPS.

Jullie mogen een keer raden hoe we reden. Wie fout is moet zitten blijven.
We negeerden dus de afslag van de UT-263 en bleven rustig verder op de US-161. Tot een piepklein bordje ons het zand injoeg.

Ons Tommeke was allesbehalve tevreden.

Keer om. Keer om. Keer om.

Njet.

Zandweg
Sandra had de smaak te pakken van in het stof rijden. We zaten terug op een BLM weg. Na honderd meter was ook de auto gedoopt. Het laatste regenwater van vorige week stroomde dwars over de weg. Maar het was zeker niet te vergelijken met onze doop bij Alice Springs. Vooruit met de kar.

In de verte zagen we nog een stofwolkje. We waren dus niet alleen. Gelukkig maar, je weet maar nooit. Na de initiele bulten en greppels werd de weg goed berijdbaar met harde grond of fijne steentjes. We passeerden nog een mobilhome met rustende crossers en een paartje met een Honda Civic – als de weg droog is kan je er ook met een gewone wagen door. Na zo’n 9 mijl was ons Tommeke eindelijk akkoord met onze keuze. Hij wou ons terug de weg tonen. Alhoewel. Hij fantaseerde er dadelijk wat bochten en doorsteken bij. Na alweer een valse splitsing hebben we dan maar alles dichtgegooid. Eerst moesten we door een droge rivier en een keer op de oever was de mooie, vlakke, rechte piste verdwenen. Achter elke bocht dook de weg wel eens steil omhoog of omlaag. Omdat onze tuut nogal hoog op zijn poten staat was de weg af en toe helemaal niet te zien. En als toetje kwamen er ook nog tegenliggers langs. Tja Sandra, je medaille voor alleterrein-piloot zal je toch moeten verdienen hoor. In de verte zagen we de gewone weg al liggen maar eerst mochten we nog door een paar droge rivierbeddingen, langs een eenzaam foto-statief achtergelaten in het niets, langs een Bed&Breakfast in het midden van de woestijn. Enfin, een hele belevenis zo’n BLM weg.

Maar aan het einde van de weg is het nog niet gedaan. Een grote witte Chevrolet Blazer versperde het kruispunt met de UT-263. De chauffeur kwam molenwiekend naar ons gestormd.

- Have you already drive non that road?

- No.

- Are you going to?

- Yes.

- That’s is the most dangerous road in the US!!!!

Euh!?! Sandra en ik keken naar een mooie geasfalteerde tweevaksbaan. Verderop moet die met enkele haarspeldbochten over een steile helling naar boven klimmen. En dan?
Ook zijn passagiers kwamen hun hart luchten. Ze hadden nog nooit zo’n schrik gehad in hun leven.

De auto had wel een nummerplaat uit Florida. Daar is een heuvel van 5 meter al een berg . Was dat de verklaring?

We wuifden nog eens en sloegen af richting ons noodlot – althans dat vonden de floridianen.

We schoten goed op. Een eerste haarspeldbocht. Geen probleem.

Dan werden we verrast door een nieuw soort boord. De onderkant was een voorstelling van een gewone weg, de bovenkant leken allemaal kleine vierkantjes. Wat zou dat zijn binnen 800 voet?

De weg was weg. Noppes asfalt, noppes fijne steenslag. Zand en grote groffe stenen. Alsof we op een speciaal offroad terrein zaten en niet op een officiële staatsweg. Zelfs na de meer dan 30 mijl op Indianenwegen mocht Sandra haar tenen uitkuisen om ons boven te krijgen. Als het regent moet dit stukje weg echt leuk zijn. Een keer boven hadden we een prachtig zicht over de Valley of the Gods.

Maar niet getreuzeld. Het was nog ver naar Natural Bridges. De weg is terug een mooie brede staatsweg tussen boompjes. We leken wel onderweg in de Provence. We kwamen nog een bende motortoeristen tegen op weg naar Monument Valley. Hopelijk konden ze goed sturen … de afdaling is moeilijker dan de klim.

Ook in Natural Bridges was het drukker dan vier jaar geleden. Blijkbaar is het speciaal educatief verlof voor nogal wat scholen in Utah. En dus waren er nogal wat (groot)ouders met kinderen op schok. En dan heb je natuurlijk ook altijd onze ooster- en noorderburen die je hier in elk park wel tegen het lijf loopt. En zelfs zuiderburen. Maar gelukkig niet teveel.

Geen van de bruggen was ingestort ondertussen en dus stopten we braaf aan elk uitkijkpunt, namen een fotootje of twee en tuften dan voort. Tot aan Owachomo Bridge. Daar wandelden we tot onder de brug. Om een van onze favoriete foto’s van vier jaar geleden nog eens over te doen.
Owachomo Bridge

Ondertussen was het al na vieren geworden en we hadden nog altijd meer dan 100 mijl voor de boeg. Met de vlam in de pijp scheuren we over de Bicentenial Road (UT-95) aangelegd ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van de Verenigde Staten. Het is de kortste manier om van deze uithoek van Utah naar de rest van de staat te geraken. Daarvoor loopt de weg heel de tijd langs een zijrivier van de Colorado naar beneden. Het is niet echt druk en we konden goed tempo houden. In de buurt van de Colorado zelf trokken we door een wirwar van ravijnen tot we eindelijk aan de rivier zelf komen, de laatste brug in Utah over de Colorado. Een keer aan de overkant volgt de weg alweer de vallei van een zijrivier maar nu gaat het steil bergop. Het werd ook drukker. Minstens een op twee auto’s of trucks heeft een aanhangwagen met boot. Het is wel een gek zicht, midden in de woestijn een karavaan speedboten te zien. Maar het is ook logisch. De Colorado is namelijk afgedamd in Page (Arizona) en het stuwmeer – het Lake Powell – reikt helemaal tot hier. Het langste meer van de VS vind je in een van de droogste streken van het land. Rare jongens die Amerikanen.
Voor de rest bleef de weg wel eentonig. We hielden een score bij van het aantal auto’s met en zonder boot. We raadden of ons Tommeke weer teveel fantasie had (wegen toonde die niet bestonden). En we wedden met hoeveel voorsprong we in Torrey zouden aankomen op zijn planning (29 minuten wegens een trage slak die de volledige breedte van de weg nodig had).

En zo werd het avond. Met een voorruit vol dode vliegen en een achterruit vol rood stof konden we ons hoofdje neerleggen. Morgen bezoeken we een rif – of eerder een bergketen in de vorm van een rif. Capitol Reef National Park.

Tot schrijfs.

PS. Met de auto gaat het nog altijd goed. Ook de banden zijn nog altijd voldoende opgeblazen. Als dat maar zo blijft.

zaterdag 16 oktober 2010

Dag 7 – De tafel van Vier

Zo leerde je ze nooit in de lagere school:

Een maal vier is vier

Twee maal vier is saai

Drie maal vier is een accident

Vier maal vier is fun.

Rara waar hebben ze het nu over?

En dit is een echte State Highway

Dag 6 – Op weg naar het zuiden

Vanmorgen was het tijd om de koffers te pakken. We bollen het af. Naar het zuiden. Maar dat wist je al. Als je tenminste begint bij het begin en niet de gewoonte hebt om eerst de laatste bladzijden van een thriller of kruiswoordraadselboek te lezen.
We kozen maar voor ontbijt in het hotel, snel en goedkoop is half gewonnen. De valiezen pasten nog altijd in de auto. De GPS was het noorden nog niet kwijt. En de kredietkaart was nog niet geblokkeerd.

Met andere woorden, we hadden geen enkele reden meer om nog langer in Moab te blijven – de brouwerij was op dit uur nog dicht. Enkel nog een stop bij *bucks voor een Cafe Latte voor de chauffeur – als voorschot op het lange rijden – en een propere voorruit voor de fotograaf en de GPS.

De eerste stop was Canyonlands – the Pinnacles. Na “island in the sky” gisteren, maken we nu een omweg naar het zuidelijke, minder toeristische deel van het Nationaal Park. Ook dit deel ligt niet zo ver van Moab. Gisteren moesten we 30 mijl omrijden, vandaag meer dan veertig. Alweer wegens veel te veel onherbergzame dalen van de Colorado die in de weg liggen.

Onderweg stopten we alvast eens bij Newspaper Rock, een archeologische site met rotstekeningen van indianen. Vier jaar geleden hebben we hier ook al eens onze neus laten zien maar de regen joeg ons snel weg. Nu was het lekker weer en konden we alles een beetje beter bekijken.

Het Indianen Journaal

Na tien minuten bolden we dan verder richting Nationaal Park. We zijn nu op BLM land. Het Bureau of Land Management is zo een beetje de vuilbak van het federaal grondbeheer. Als de grond maar met moeite in staat is om er koeien op te houden, dan is het BLM grond. Kan je zelfs dat niet, dan is het BIA grond – Bureau of Indian Affairs. Je mag een keer raden waarom.

De weg loopt eerst nog naast een klein beekje in een smalle kloof. Naarmate de weg daalt wordt de vallei breder. Ook de typische getrapte canyonwanden komen te voorschijn – getrapt of steil naargelang de hardheid van het gesteente. Dat beekje moet vroeger een serieuze klepper geweest zijn. Eens op een quasi open vlakte bereiken we de grens van het park. Na enkele honderden meters is het grasland zo goed als verdwenen en bleven er enkel nog kloven in rode en witte kleuren over.
Waar Island in the Sky heel hoog boven alles uitsteekt, is alles in Pinnacles veel kleiner van schaal, tenminste daar waar de geasfalteerde banen lopen. Als je meer wil zien, moet je een cursus 4x4 rijden volgen of enkele dagen met rugzak door de valleien trekken. Dat is dan maar voor een andere keer. Na enkele tussenstops passeerden we nog eens langs het kleine Visitor Center en dan kon Tommeke zijn werk starten … op weg naar de Navajo indianen.

Eenmaal terug op de US-191 ging het pal zuid, heuvel op, heuvel af. Echt druk is het niet op de weg en Sandra kon met een vlotte snelheid de kilometers vreten.

Monticello – gekend van de Intel chips – passeerde. Blanding passeerde. Omdat het al na enen was stopten we voor mens en machine. Een verse tank, een ouderwetse burger, een verse voorruit, een telefoontje naar het oude continent en we waren klaar voor de grote vraag van vandaag. Doen we het of doen we het niet?

Het kostte ongeveer 50 extra mijl, minstens een uur langer rijden en waarschijnlijk ook nog een uurtje wandeling.

Wat is het? Wat is “het”?

Hovenweep National Monument. In een verloren uithoek van Utah/Colorado liggen enkele nederzettingen van Pueblo Indianen. Die hebben nogal wat gebouwen achtergelaten in de regio maar in Hovenweep zijn ze pas laat ontdekt en nooit echt “gerestaureerd” – zeg maar geromantiseerd – zoals het bij bijvoorbeeld Mesa Verde of in Arizona wel gebeurde. Ze liggen trouwens op Navajo land of BIA land – wat ook zal helpen bij het niet restaureren.

En wat is het geworden?

We namen de omweg. Vier jaar geleden wou onze GPS niet echt helpen. Nu waren we beter voorbereid. Niet dat de GPS betere wegen opzocht. Integendeel hij had nog altijd een voorliefde voor zandpistes maar er was tenminste alternatieve bewegwijzering. Niet dat de wegen zo schitterend waren. Het was nu eenmaal indianenland. We moesten trouwens ook opletten voor koeien op de weg – een koe had het niet overleefd maar dat was onze schuld niet. En we kwamen ook nog eens over een van de korste stukjes “unpaved”, vierhonder meter ter hoogte van een boerderij – misschien vergeten hun belastingen te betalen of gewoon het zwarte schaap in het reservaat.

In Hovenweep was het verrassend druk. Allez druk, er stonden een zestal wagens waarmee de parking bijna vol stond. Het visitor center ligt naast de grootste site, een groep van een tiental gebouwen die op de rand van en in een kleine ravijn staan. Een wandeling rond de ravijn is zo’n anderhalve mijl, dus dat konden we er nog bijdoen, inclusief de 25 meter steil naar beneden en naar boven. Op een uurtje waren we terug met veel fotootjes – veel te snel voor de Ranger van dienst maar ja we hadden nog meer afspraken die dag.



Voor de tweede keer keerden we op onze stappen terug, terug naar de US-191. Het ging in spoedtempo naar Bluff, Mexican Hat en dan Monument Valley. Waarom de spoed? Wel het wordt hier snel donker en onze GPS had onze aankomst uitgerekend voor kwart voor acht. En dan is het hier al goed donker. En in het donker mis je al snel eens een afslag. Trouwens we wilden ook de typische skyline van Monument Valley zien bij valavond.

Na een klein uurtje rijden passeerden we dan Mexican Hat – genoemd naar een stapel rotsen die er uitzien als een Mexicaanse sombrero – en de San Juan rivier – die hier in de buurt alle bergen een kopje kleiner heeft gemaakt.

En dan was het zover, de typische skyline van Monument Valley dook op aan het einde van de US-163. De chauffeur was content, de fotograaf minder. De zon zat aan de verkeerde kant van de rotsen en het lage zonlicht werd dan nog eens weerkaatst door het vele stof in de lucht. Echt veel kleur was er dan ook niet. Wie zei ook alweer dat fotografen moeilijke mensen zijn?

Enfin, er werd toch maar een paar keer gestopt om te bewijzen dat we er gepasseerd waren. Nu werd het uitkijken naar de juiste afslag. We zochten het plaatsje Goulding, UT. Onbekend voor onze GPS – een uitzondering want normaliter toont die zelfs wegen die al twintig jaar niet meer bestaan – maar een keer op de grens met Arizona konden we er niet meer naast kijken. Trouwens we hoefden ons maar aan te sluiten bij de file.

Nog een dikke mijl en we waren ter plaatse – een vroegere handelsplaats met de lokale indianen – was nu een soortement resort geworden met een drietal rijen bungalows. Wij kregen een kamertje op de bovenste rij. En het moet gezegd, het zicht buiten was adembenemend. Het laatste zonlicht trok net weg uit de vallei en nu zat het licht wel goed. De fotograaf was eindelijk content. Nog snel een Navajo Taco gegeten als avondeten en we konden stillekes wegdromen met de favoriete achtergrond van John Ford en John Wayne buiten aan ons terras.

A room with a view.

Tot lees

woensdag 13 oktober 2010

Dag 5 – Primair, Secondair, Tertiair, Quaternair

Que passa? Is deze blog onderschept door het ministerie van onderwijs?

Geen paniek. Alles wordt later uitgelegd. Begin nu maar de eerste paragrafen te lezen!

Ja meester.


De dag begon met een hoofdstukje reparatie en onderhoud.

De verlichting in de badkamer had het begeven en de technicus van dienst had school gelopen bij Microsoft. Hij kon wel een lamp vervangen maar geen kapotte ballast. Stond niet in zijn Project Requirements. Ha.

Op naar onze tuut. Die bleef nog altijd mekkeren over drukverlies. Dus contact opgenomen met de klantendienst van Avis. Het was trouwens de tweede poging. Ze werken daar namelijk niet na half zeven ’s avonds in Tulsa Oklahoma. Wat we moesten doen? Wel we konden naar de Avis in Vegas gaan … maar neen, daar zijn we pas binnen twee weken. Of naar een Avis dichterbij – je mag twee keer raden, in Montrose. Juist ja, daar kwamen we vandaan. Of wanneer we echt een platte band hebben naar Road Side Assistance bellen en als het hun schuld was (lees technisch probleem) dan moeten we niet betalen. Is er telefoon in de Navajowoestijn? Ha.

Trouwens ook de mensen moesten een beetje gerepareerd worden. Sandra had nog altijd last van een muggenbeet (?) op haar voet en Steven pikkelde een beetje op een been – gisteren de grote jan uitgehangen en vandaag kwam Loontje om zijn Boontje. En dankzij de overvloedige zon zagen we er een beetje rood uit.

Het ontbijt zag er vanmorgen net het zelfde uit als de vorige dagen, typisch HIE. En dus gingen we dan maar naar de stad. Sandra had een Starbucks gevonden, naast een pharmacy en een bandencentrale. Drie vliegen in een klap dus, enkel de ballast moest het hotel maar zien te fixen.

Een bus aftersun, een tube tegen spierpijn, wat ontbijtkoeken en Starbucks Cafe Latte moest dan maar de mensen oplappen – het ene werkte sneller dan het andere. Aan de banden konden we niet veel doen buiten er wat lucht bijstoppen. En dat vond de banddrukcontrole goed. Geen alarm meer dus. Hopelijk is het morgenvroeg ook nog zo.

Op dan naar de parken van de dag. Daar moesten we naar toe via een grote omweg. Beide parken liggen aan de Colorado rivier maar om er te geraken moet je een kleine 50 kilometer rijden.

Als eerste een lokaal park. Dead Horse State Park. In feite een smal schiereiland bovenop een langgerekte Mesa langs de Colorade. Vroeger werd dit gebruikt als natuurlijke kraal om wilde paarden te vangen. Naar het schijnt zijn er hier enkele vergeten en … doodgehongerd. Vandaar de naam.

Je hebt vanop de Mesa een mooi zicht op een potas mijn – als het geen geheim nucleair project is – en een van de vele meanders van de Colorado.

Na een kwartiertje hieden we het voor bekeken. We reden door naar Canyonlands NP.


Hier is de Colorado en zijn zijrivier Green River pas echt uit de bol gegaan. Tijdens millioenen jaren hebben de twee rivieren diepe kloven uitgeschuurd dwars door verschillende rotslagen – de jongste lagen dateren van de dinosauriërs. De oudste/diepste behoren tot het primair. Je krijgt dus als het ware een mooie dwarsdoorsnede van miljoenen jaren aardkorst.

Voila, dat beantwoordt dus waar de titel over gaat

Naast de twee rivieren doen ook de kleine beekjes hun best om kloven te graven. Na zoveel duizenden jaren is er een gans netwerk van kloven. Sommige gewoon chaotisch door elkaar, andere met bijna wiskundige precisie.

De rest van de dag hielden we ons dus bezig met het bezoeken van elk van de uitkijkpunten. Veel wandeling zat er nog niet in. Zo goed was de zalf nu ook weer niet. Trouwens veel wandelingen zijn er niet in dit deel van het park. Voor je goed en wel een kilometer ver bent, kieper je over de rand van de Mesa en wordt je deel van een van de vele kloven en kloofjes. Wel een serieus verschil met het zusterpark Arches.


Wat wel reuze meeviel was de temperatuur. Vier jaar geleden hadden we twee wollen onderbroeken nodig om niet te bevriezen en moesten we bijlichten met een looplamp om te zien waar we liepen. Niets ervan vandaag. Een felle zon, nog geholpen door de hoogte (minstens 2000 meter), weinig of geen wind. Ideaal bakken en braden weer. Beter dan in Benidorm. Alleen hadden we de bikini’s niet mee.

Rond vijf uur hielden we het voor bekeken na een bezoek aan Mesa Arch. De enige boog in Canyonlands. De laatste moeilijke beslissing is wat en waar avondeten. Suggesties zijn altijd welkom bij reizen-at-tisworks-dot-be.

Tot morgen.

dinsdag 12 oktober 2010

Dag 4 – Waarom een boog soms beter wel gespannen blijft.

Gisteren waren we dus in Moab, beland. Een Bijbels klinkende naam. Logisch ook, het ligt in het zuidoosten van Utah en is gesticht door Mormonen. Het is een redelijk groot stadje dat voornamelijk leeft van de toeristen die hier de twee Nationale Parken komen bezoeken, Arches en Canyonlands.

Dat we in Zuid-Utah zijn is ook goed te zien aan de kleuren buiten. De rotsen zijn allemaal in een typische roodbruine menie geschilderd zoals je het vaak kan zien op foto’s van de Colorado rivier. De loopt hier trouwens ook. Daar hebben we Canyonlands NP aan te danken.

Het bezoek aan de brouwerij gisteren liet vanmorgen blijkbaar toch wat sporen na. Sandra was natuurlijk weer heel vroeg wakker maar nummer 2 was met geen stokken uit bed te krijgen. Wegens het bier of de leeftijd? Wie zal het zeggen? We logeren nog altijd in een HIE en dus hoefden we niet naar buiten voor een redelijk ontbijt (we hadden de Starbucks nog niet gevonden). Wat omeletflapjes met cheddarkaas, ontbijtworstjes en een bagel met Philadelphia kaas zorgden voor de eerste maaltijd van de dag.

Op naar de auto dan maar en de bergen in. Vandaag ging de tocht naar Arches – de grootste collectie luchtbogen ter wereld. Lang, lang geleden, toen er zelfs nog geen dieren waren, heeft de natuur hier lelijk thuis gehouden. De rotsen bestaan hier uit zachte en harde lagen. Regenwater lost een deel van het rotsmateriaal op waardoor de wind samen met regen gaten kan beginnen boren in de rotswand. Vele kleine gaatjes maken een groot gat. Wanneer de rots achter het gat volledig weggeschuurd of opgelost is, dan blijft een boog achter. Tot ook die de spanning niet meer aankan en tegen de grond smakt.

Hier eindigt het wetenschappelijk deel van deze blog

Na het verplichte bezoek aan het Visitor Center (dagstempel, misschien een T-shirt of ander souvenir), wouden we met ons karretje de berg op. Maar, niet zo snel. Ons karretje heeft een controle van de druk in de banden. Een van de banden heeft dus te weinig druk. ’t Is toch niet waar hé!. dit lijkt wel Death Valley vorig jaar. Welke band te laag staat, daar heb je het raden naar. Zo intelligent is het systeem wel niet. Veel verlies kon het alleszins niet zijn, want alle banden zagen er nog in orde uit en er is was geen windje te horen (zoals in DeVa). Wat nu? We besloten voort te rijden want het is toch een gok welke band problemen heeft. En misschien verdwijnt het probleem wel als de banden (en de lucht) warmer wordt.

Op weg dus naar de eerste stop, Park Avenue. Hier geen bogen te zien maar wel rechthoekige rotsformaties in rode menie die samen het idee geven dat je langs een van de grote avenues in New York loopt. Vandaag was het Columbus dag, een officiële feestdag – vooral voor federale ambtenaren, zoiets als de dag van de dynastie in den Belgique. Het was dus al erg druk op de parkeerplaats en je moest al een beetje vechten voor een plaats. Dat beloofde voor de rest van de dag.

Op naar de volgende stop dan maar. Met de drukte op de baan besloten we om eerst naar Devil’s Garden te rijden. Afhankelijk van het licht/zicht stopten we ook aan de verschillende uitkijkpunten. Waarom het licht? Op het einde van de zomer hangt er zoveel stof en smog in de lucht dat de bergen op de achtergrond vervagen tot een vuile vlek. Dan kan je beter wachten op ander licht. ’t Is niet dat we hier nog niet geweest zijn of niet meer terugkomen, we mogen een beetje kieskeuriger zijn. Trouwens er waren ook verkeersproblemen. Op Fiery Furnace – een plek waar een hele rij haaienvinnen uit de grond lijkt te steken, was de parking vol. En enkele auto’s hadden er niets beter op gevonden dan in de bochten te parkeren. Gevolg: een reisbus had zich muurvast gereden tussen de vangrails en de auto’s. Wij redden ons op zijn Belgisch, met een flexibele interpretatie van het verkeersreglement, achterwaarts door een enkelrichting :-).

En dan gaat het naar Devil’s Garden. Maar ook hier was de parking vol. We parkeerden ons dan maar aan een van de picknick plaatsen en gingen te voet door. Op de planning staat Landscape Arch, een van de grootste natuurlijke overspanningen. Onderweg passeren we nog wat ander bogenwerk. Deze boog is een van de “topattracties” in het park. Niet alleen de parking stond vol, ook op het pad was het hier en daar aanschuiven van de drukte. Vier jaar geleden was er quasi niemand. Maar toen was het ook bar koud vergeleken met de 25 graden nu. Een heel verschil. Moeilijk te geloven dat we twee dagen geleden pas vast zaten door de sneeuw. De boog leek trouwens ook veel verder weg te zijn dan vier jaar geleden. De grijze hersencelletjes durven al eens een grap uithalen met een wandelaar.
De Landscape Arch was gelukkig wel zichzelf gebleven, nog geen grammetje rots verloren. Met een mooie blauwe lucht op de achtergrond konden we er nu wel deftige foto’s van nemen.

Verderop was er wel een boog minder. Dit had vorig jaar na zware regen de geest gegeven. Maar om die te bezoeken moesten we wel richting Double O Arch. Daar hadden we de vorige keer onze tanden op stuk gebeten. Nu leek iedereen als in een processie over de rotsblokken te klauteren. Zouden we dan toch maar proberen? Neen. We bleven beneden. We lieten het kuddegevoel voor wat het was en volgden een van de zijpaden naar Tunnel Arch en Pinion Arch. Bij die laatste fleurde Sandra trouwens volledig op. Ze had een beestje ontdekt onder de Pinion. En wat voor een! Een schriel dun slangetje kronkelde zich door het zand. Het had een mooi geel jasje aan met bruine streepjes en zonder staartratel. Een tijgerslangetje dus. Enkele minuten vroeger of later en we hadden het gemist.


Ondertussen was het al na Enen. Tijd voor ons middagmaal. Maar zoals in het evangelie was de herberg volzet ttz alle tafeltjes waren bezet. Met Fransen dan nog wel. Dus wat meer geïmproviseerd en een omgevallen boomstam werd tot tafel gepromoveerd. Maar niet voor lang. De Fransen waren klaar met hun dejeuner en we konden een van de tafels recycleren. Dat zat gemakkelijker dan een boom, dus waarom niet. In hun beste Engels kwamen ze vragen of we een van hun fruitschotels wilden hebben. Wij dus maar “Oui” geantwoord maar dat verstonden ze niet. Ze hadden geen Franstaligen verwacht. Ha. En of we dan wel Quebecqois waren? Nee, Belge. Comment? Ce pays n’existe plus. Juist ja. Franse humor.

Toen de Franse meute weg was, kregen we ook ander bezoek. Van vogels en chipmuncks. Die kwamen de restjes onder en naast de tafels opruimen. Van ons kregen ze niets. Is beter zo. Leren ze te overleven.

Dan maar de terugweg aangevat. Nog een tussenstop bij Sand Dune Arch. Een boog verscholen tussen verschillende rotsgraten met overal roodbruin zand – slijtage van de rotsen rondom. Met zoveel zon zag die er ook heel wat beter uit dan vier jaar geleden.

En dan ging het richting Wolfe’s Ranch en Delicate Arch. Die laatste is het nationaal symbool van Utah – toeristisch dan toch, het andere is de bijenkorf van de Mormonen. Vier jaar geleden was er te weinig licht/te gevaarlijk weer om de vijf kilometer h/t te doen. Vandaag is het (alweer) een processie van toeristen. Sandra verkoos om beneden te blijven, een muggenbeet op haar voet (hoe doen ze het toch) begon serieus te ambeteren. En dus trok Steven alleen naar boven met een waterzak op de rug en een camera aan de nek. De eerste stukken waren makkelijk. Maar de oversteek van een blote blinkende rotswand was minder plezierig want serieus warm. Verderop was het alweer filelopen. Zo loop je niet verloren natuurlijk maar dat is dan ook al. Het grappige aan de tocht is trouwens dat je heel de tijd de boog niet te zien krijgt. Enkel als je over de laatste rotsrichel kruipt krijg je hem te zien. En de bende Chinezen die in alle mogelijke poses moeten gefotografeerd worden onder en naast de boog. Grr. Dan heb je toch minder last van Japanners.
De auteur is het ventje met het rode petje.

Eenmaal terug beneden ging de tocht verder naar de Windows. Die deel is genoemd naar twee bogen (north en south window) die als venster rond een groot plein staan. We deden het ondertussen wel rustig aan. Kwestie morgen niet als ouwe wandelaars met twee stokken te moeten lopen.

Nog enkele foto’s onderweg en we konden beginnen denken aan het avondeten. Met negen eigen bieren op tap was de verleiding te groot. Het werd terug de brewery maar morgen gaan we naar ergens anders, misschien.

Tot schrijfs.