maandag 18 oktober 2010

Dag 7bis – waarom de tafel van vier zo plezierig is

De vorige keer was er te weinig tijd om de zevende blog volledig te schrijven. Maar we konden niet anders dan toch al een tipje van de sluier op te lichten. Want wanneer wiskunde plezierig is, dan mag het ook gezegd worden. Er zijn al genoeg mensen die niet houden van wiskunde of de tafels van vier. Ze dolen in het duister wachtend op de verlichting van de Heilige Mathematica – of tenminste toch zuster Excel.

We hadden jullie verlaten midden tussen de Navajo-indianen in Monument Valley, pal op de grens van Arizona en Utah.

We hadden gehoopt op een wolkenloze nachthemel en een volle maan om de vallei ook eens bij nacht te kunnen zien. Tweemaal helaas. De maan was nog maar aan zijn eerste kwartier begonnen en blijkbaar is de rode steen quasi onzichtbaar, zelfs bij volle maan. Niet dat het buiten ons balkon donker was, verre van. Alle huisjes in de vallei waren goed verlicht, misschien om de boze geesten weg te jagen of de zatte echtgenoot het gat van de deur te tonen.

Maar dat was dus de nacht. Wat met de dag? We waren wakker voor zonsopgang (is ook niet alle dagen het geval) en dus konden we genieten van het zonlicht dat over de bergen de vallei binnensijpelde. Onder onze voeten was het ondertussen al heel druk. Zeg maar spitsuur. Omdat we aan de schaduwkant zaten van Monument Valley bleef de skyline redelijk donker en zonder detail. Er zat dus niets anders op dan in te pakken en weg te wezen naar de vallei zelf.
Met zicht op zand en rotsen.

Op vier jaar tijd is wel het een en het ander veranderd. Waar er de vorige keer enkel een visitor center en souvenirwinkel was, is er nu een groot hotel bijgebouwd, vlak op de rand van de Canyon. Hier gelden duidelijk andere regels als bij de National Park Service. We namen een simpel ontbijt met zicht op de vallei en dan waren we er klaar voor … de 17 mijl scenic tour over zand en steenpistes langs de gekende en minder gekende western decors.

Het was nog redelijk vroeg in de ochtend en het verkeer was nog niet druk. Hopelijk doen de verhuurmaatschappij nooit controle op welke auto’s hier de vallei induiken – er zouden veel contracten geschrapt worden. Je mag namelijk niet op unpaved roads (geasfalteerde wegen) rijden met een huurwagen. Alhoewel, soms kan je niet anders. Wacht maar tot straks. Maar iedereen is wel voorzichtig en menige stoere jeep kruipt van steen tot steen om toch maar geen schokje te krijgen.

Vorige keer waren we net op het juiste ogenblik om een oude indiaan met paard op film vast te leggen. Vandaag kwamen we enkel het paard tegen. De vaste toer met toeristen was al gepasseerd en de indiaan stond terug achter zijn juwelenkraampje. Dan maar verder naar beneden geschokt en geschoven. Langs de 3 Sisters o.a. en enkele kleine indianenhuisjes. Want die wonen hier ook nog altijd. Ook al niet volgens NPS regels maar dat moet kunnen.

Een keer beneden is de piste redelijk vlak. De kunst bestond eruit om niet vast te rijden in diep los zand. Maar Sandra stuurde onze bakske met vaste hand langs alle zandkuilen. Het was niet nodig om te duwen. Stoppen deden we vaak, voor een paard, een rare boom, een vergezicht, een vrijend paartje ...


grondeekhoorns.


Of wat had je gedacht?

Na een klein uurtje enkel richting waren we bijna terug aan de lange helling naar boven zonder al te veel voorliggers al gelukkig. We hadden net nog een koppel Nederlanders met een macho Chevrolet Blazer in het zand achtergelaten en we konden dus in een ruk naar boven. Behalve daar waar het nogal smal was en de nieuwelingen (die naar beneden kwamen) hun best deden om op zijn Engels te rijden – lees aan de verkeerde kant van de weg. Op aanraden van Steven volgde Sandra een local op een zijspoor. Geen goed idee, maar ondanks de tegenwerking van het mulle zand en de automatische tractiecontrole waren we toch niet blijven steken. Dat mag Sandra nog meer doen.

Eens terug boven lieten we mens en machine een beetje rusten. Sandra mocht naar de souvenirshop. De jeep kreeg propere ruiten. Maar zijn achterste zag er nu wel volledig rood uit i.p.v. zwart. Waar de joints niet goed afsloten was zelfs rood stof binnen in de koffer gekropen.

Ondertussen was het al na twaalven en we hadden nog veel kilometers te doen. In Mexican Hat gooiden we de tank nog eens vol (we halen met moeite 11 liter per 100 kilometer). En dan moesten we kruis of munt gooien. De gemakkelijke oplossing was om even langs Goosenecks State Park te rijden en dan via de UT-263 naar Natural Bridges te rijden. De moeilijke oplossing liep door de Valley of the Gods (ook gekend als Little Monument Valley) en dan doorsteken naar de UT-263. Een detour van een kleine twee uur volgens de GPS.

Jullie mogen een keer raden hoe we reden. Wie fout is moet zitten blijven.
We negeerden dus de afslag van de UT-263 en bleven rustig verder op de US-161. Tot een piepklein bordje ons het zand injoeg.

Ons Tommeke was allesbehalve tevreden.

Keer om. Keer om. Keer om.

Njet.

Zandweg
Sandra had de smaak te pakken van in het stof rijden. We zaten terug op een BLM weg. Na honderd meter was ook de auto gedoopt. Het laatste regenwater van vorige week stroomde dwars over de weg. Maar het was zeker niet te vergelijken met onze doop bij Alice Springs. Vooruit met de kar.

In de verte zagen we nog een stofwolkje. We waren dus niet alleen. Gelukkig maar, je weet maar nooit. Na de initiele bulten en greppels werd de weg goed berijdbaar met harde grond of fijne steentjes. We passeerden nog een mobilhome met rustende crossers en een paartje met een Honda Civic – als de weg droog is kan je er ook met een gewone wagen door. Na zo’n 9 mijl was ons Tommeke eindelijk akkoord met onze keuze. Hij wou ons terug de weg tonen. Alhoewel. Hij fantaseerde er dadelijk wat bochten en doorsteken bij. Na alweer een valse splitsing hebben we dan maar alles dichtgegooid. Eerst moesten we door een droge rivier en een keer op de oever was de mooie, vlakke, rechte piste verdwenen. Achter elke bocht dook de weg wel eens steil omhoog of omlaag. Omdat onze tuut nogal hoog op zijn poten staat was de weg af en toe helemaal niet te zien. En als toetje kwamen er ook nog tegenliggers langs. Tja Sandra, je medaille voor alleterrein-piloot zal je toch moeten verdienen hoor. In de verte zagen we de gewone weg al liggen maar eerst mochten we nog door een paar droge rivierbeddingen, langs een eenzaam foto-statief achtergelaten in het niets, langs een Bed&Breakfast in het midden van de woestijn. Enfin, een hele belevenis zo’n BLM weg.

Maar aan het einde van de weg is het nog niet gedaan. Een grote witte Chevrolet Blazer versperde het kruispunt met de UT-263. De chauffeur kwam molenwiekend naar ons gestormd.

- Have you already drive non that road?

- No.

- Are you going to?

- Yes.

- That’s is the most dangerous road in the US!!!!

Euh!?! Sandra en ik keken naar een mooie geasfalteerde tweevaksbaan. Verderop moet die met enkele haarspeldbochten over een steile helling naar boven klimmen. En dan?
Ook zijn passagiers kwamen hun hart luchten. Ze hadden nog nooit zo’n schrik gehad in hun leven.

De auto had wel een nummerplaat uit Florida. Daar is een heuvel van 5 meter al een berg . Was dat de verklaring?

We wuifden nog eens en sloegen af richting ons noodlot – althans dat vonden de floridianen.

We schoten goed op. Een eerste haarspeldbocht. Geen probleem.

Dan werden we verrast door een nieuw soort boord. De onderkant was een voorstelling van een gewone weg, de bovenkant leken allemaal kleine vierkantjes. Wat zou dat zijn binnen 800 voet?

De weg was weg. Noppes asfalt, noppes fijne steenslag. Zand en grote groffe stenen. Alsof we op een speciaal offroad terrein zaten en niet op een officiële staatsweg. Zelfs na de meer dan 30 mijl op Indianenwegen mocht Sandra haar tenen uitkuisen om ons boven te krijgen. Als het regent moet dit stukje weg echt leuk zijn. Een keer boven hadden we een prachtig zicht over de Valley of the Gods.

Maar niet getreuzeld. Het was nog ver naar Natural Bridges. De weg is terug een mooie brede staatsweg tussen boompjes. We leken wel onderweg in de Provence. We kwamen nog een bende motortoeristen tegen op weg naar Monument Valley. Hopelijk konden ze goed sturen … de afdaling is moeilijker dan de klim.

Ook in Natural Bridges was het drukker dan vier jaar geleden. Blijkbaar is het speciaal educatief verlof voor nogal wat scholen in Utah. En dus waren er nogal wat (groot)ouders met kinderen op schok. En dan heb je natuurlijk ook altijd onze ooster- en noorderburen die je hier in elk park wel tegen het lijf loopt. En zelfs zuiderburen. Maar gelukkig niet teveel.

Geen van de bruggen was ingestort ondertussen en dus stopten we braaf aan elk uitkijkpunt, namen een fotootje of twee en tuften dan voort. Tot aan Owachomo Bridge. Daar wandelden we tot onder de brug. Om een van onze favoriete foto’s van vier jaar geleden nog eens over te doen.
Owachomo Bridge

Ondertussen was het al na vieren geworden en we hadden nog altijd meer dan 100 mijl voor de boeg. Met de vlam in de pijp scheuren we over de Bicentenial Road (UT-95) aangelegd ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van de Verenigde Staten. Het is de kortste manier om van deze uithoek van Utah naar de rest van de staat te geraken. Daarvoor loopt de weg heel de tijd langs een zijrivier van de Colorado naar beneden. Het is niet echt druk en we konden goed tempo houden. In de buurt van de Colorado zelf trokken we door een wirwar van ravijnen tot we eindelijk aan de rivier zelf komen, de laatste brug in Utah over de Colorado. Een keer aan de overkant volgt de weg alweer de vallei van een zijrivier maar nu gaat het steil bergop. Het werd ook drukker. Minstens een op twee auto’s of trucks heeft een aanhangwagen met boot. Het is wel een gek zicht, midden in de woestijn een karavaan speedboten te zien. Maar het is ook logisch. De Colorado is namelijk afgedamd in Page (Arizona) en het stuwmeer – het Lake Powell – reikt helemaal tot hier. Het langste meer van de VS vind je in een van de droogste streken van het land. Rare jongens die Amerikanen.
Voor de rest bleef de weg wel eentonig. We hielden een score bij van het aantal auto’s met en zonder boot. We raadden of ons Tommeke weer teveel fantasie had (wegen toonde die niet bestonden). En we wedden met hoeveel voorsprong we in Torrey zouden aankomen op zijn planning (29 minuten wegens een trage slak die de volledige breedte van de weg nodig had).

En zo werd het avond. Met een voorruit vol dode vliegen en een achterruit vol rood stof konden we ons hoofdje neerleggen. Morgen bezoeken we een rif – of eerder een bergketen in de vorm van een rif. Capitol Reef National Park.

Tot schrijfs.

PS. Met de auto gaat het nog altijd goed. Ook de banden zijn nog altijd voldoende opgeblazen. Als dat maar zo blijft.

Geen opmerkingen: