Posts tonen met het label Canada. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Canada. Alle posts tonen

woensdag 18 september 2013

Dag T10 - Zon weg, ijsweg

Vandaag beginnen we aan onze tweedagendurende rit terug naar Calgary. 

De valies was gisteren al gepakt met uitzondering van toiletzak en pyjama. We kunnen dus snel voortgaan met de standaard planning. 1) ontbijten met wafels, 2) ... Oei. Er is geen 2) meer. Het Visitor Center hebben we niet nodig. Tommeke kent de weg en op de ipad staan de belangrijkste stopplaatsen aangeduid. 

Blijft nog een vraag open: wat wordt het weer vandaag.

Wel ik zie het antwoord al op de auto, het heeft vanmorgen al geregend. Maar in Jasper zit er toch nog veel blauw tussen het grijs, en dat is omdat het slecht weer niet ten zuiden blijft op het Icefield. 

En dat staat vandaag op de planning.

Oei, oei. Nu, om eerlijk te zijn, het is hier al tien dagen tien graden te warm en veel te droog. Ik mag niet klagen. 

Rijden dus. Met als eerste stop de Atabasca Falls op ongeveer dertig kilometer van Jasper. Gisteren was het hier nog dertig graden, vandaag tien. Het kan verkeren.

Net als vier jaar geleden is het aan het motregenen wanneer ik van de parking naar de waterval wandel. Met de camera onder de fleece, doe ik de ronde. Wanneer het weer dan toch wat opklaart, ga ik langs de oude, droge waterval naar beneden voor nog wat foto's. Lang treuzelen mag ik niet want in de verte komt de volgende kandidaat sneeuwlucht al aan.

Snel naar de auto dus.

De ruitenwisser mogen bijna continu op staan. En je ziet heel mooi hoe elke regenbui moeizaam over de bergen kruipt tot in het dal en daar van geluk wat druppels laat vallen. Soms zie je de ene top in de zo, dan is ie volledig verdwenen in de wolken.

Langs de weg heeft de parkservice nieuwe borden gezet. Snelheidsbeperking voor de trek die binnen enkele dagen al kan beginnen nu de herfst eindelijk in de vallei is toegekomen.

Op veel plaatsen is het niet de moeite te stoppen voor een foto. Het is wel mooi maar het zegt niet veel op papier.

Na een honderd kilometer zijn we dan bij het Columbia Icefield, een van de grootste ijsmassa's ter wereld. Twee dagen geleden moesten we beslissen of we zouden stoppen. Vandaag is het niet beter. Doen of niet doen. Het regent nog lichtjes maar de twee toppen langs de noordkant van de gletsjer liggen wel al in de zon.

Doen dus. Wel met fleece en jas en handschoenen en muts.

Eerst in het rijtje staan voor een ticket, dan in het rijtje voor de bus om ons naar de rand van de gletsjer te brengen. En hier gaat het mis. We moeten mee met een toerbus, maar die is te laat. Terwijl we wachten zien we zo de volgende sneeuwbui over de gletsjer naar benedenschuiven. Dit komt niet goed. 

Enfin, een kwartier later gaat het dan toch bergop. Na een kleine twee kilometer veranderen we van voertuig. We kruipen in een gigantische sneeuwbui gebouwd op het onderstel van een mijnvoertuig. Enkel deze voertuigen kinken de steile klim naar de gletsjer veilig uitvoeren.

Een keer boven kunnen we eindelijk de ijsstorm in. Terwijl de laatste mensen nog willen uitstappen staan de eerste al te dringen om terug in de bus te mogen.  Wat wil je. Er is er een bij met teenslippers en een kniebroek.

Ik heb de onderwatercamera mee i.p.v. de gewone camera's. Die kan ook een beetje beter tegen de kou. Na een paar foto's en een filmpje merk ik dat ik nog als enige op het ijs sta. Iedereen is verdwenen. Inde bus. En omdat ik ondertussen ook al doornat ben, doe ik dat dan ook maar.

De buschauffeur lacht een beetje met ons. Wacht maar tot dat het winter wordt. 

Op de terugweg zien we niets voor ons ogen. Alle ramen zijn aangedampt. Gelukkig is het gestopt met regenen en ijzelen en de zon breekt zelfs door. Kon dat nu geen twintig minuten eerder zijn? Maar we krijgen wel een mooie regenboog te zien. Gebeurt ook niet alle dagen.

Enkele kilometers voorbij het Columbia Icefield rijden we Jasper Park uit en Banff Park binnen. Vanaf nu gaat het grotendeels bergaf. Rechts hangen de regenwolken tegen de toppen, links schijnt er een bleek zonnetje op de toppen. Af en toe is er regen, af en toe zon, af en toe beide. Kermis in de hel.

We stoppen nog een paar keer maar de fut is er een beetje uit. Eerst moet mijn broek terug drogen. Na een dik uur komen we terug in de bewoonde wereld. We zijn aan de Transcanada Highway.

We passeren Lake Louise. Dag Louise, tot een volgende keer.

En als afsluiter van de dag rijden we het laatste stuk in de staart van het onweer. Daarmee is het stof en de dode vliegen van de auto gewassen.

Banff is nog niet veranderd vergeleken met vier dagen geleden. Mijn auto past wel maar net in de garage. Hij past net onder de leidingen die aan het plafond van de garage hangen. De afmetingen hangen in voeten en inches uit, niet in meters en centimeters, ook al is dat de enige officiële lengtemaat. Grr.

Op enkele meters van het hotel is een Chili en sportsbar. Dat gaat geen goed doen aan mijn bloedsuikerspiegel. Maar eerst de auto ondersteboven keren om er alles uit te halen en weg te stoppen in de valies. Tommeke mag nog blijven, die heb ik morgen nog nodig, op weg naar YYG.

Tot morgen

PS. YYG : afkorting van de luchthaven van Calgary.
PPS. Ik klaag wel over Tommeke maar hij is toch de beste gps die ik mee heb. Je moet hem alleen niet blindelings geloven.

dinsdag 17 september 2013

Dag T09 - Jasper

De dag zijn we alweer eens begonnen met zelfgemaakte wafels. Het hotel van vandaag is het zusterhotel van het hotel in Lake Louise. Het ontbijt ziet er dan ook het zelfde uit. Enkel zit je hier niet in de kelder maar met je neus op de treinen.

Over treinen gesproken. Vannacht geen locomotief gehoord. Of de CN heeft goeie mechaniekers of ik heb vast geslapen. Het feit dat de Yellowhead pas veel verder ligt van Jasper dan de Kicking Horse pas van Lake 
Louise, zal ook wel meespelen.

Na het ontbijt gaat het al even traditioneel naar het lokale Visitor Center voor een wandelkaart en -update. Hier hebben ze zo te zien niet zoveel last gehad van overstromingen met een groot deel van het park net ten noorden van de stad is verboden terrein. Een van deze worden de herten en elanden verwacht voor het bronstseizoen en de stieren willen geen pottenkiers.

We gaan eerst een beetje de luie toerist uithangen. De stad Jasper heeft net als Banff een teleferique. Die brengt je in 5 minuten van 1300 naar 2200 meter hoogte. Je kan ook tevoet gaan. Maar dat doe ik mijn knietjes niet aan.

De tram (zo heet zo'n ding in het Engels) loopt vanaf 10 uur 's morgens. Ik denk goed op tijd te zijn door om 10 uur op de parking toe te komen. Mis poes. Er zijn een paar Brewsterbussen voor mij en de karretjes van de lift zijn klein. Ik moet dus bijna een uur wachten voor ik naar boven kan.

Geen paniek. Het zonnetje komt al boven de bergen en ik sta nog een paar blogs achter. Ik zet me naast een reclamebord voor Magnum frisco's. With real Belgian chocolat. Hmm. Dat is nog eens een idee.

Dankzij het blogwerk gaat de tijd vlot voorbij. Om twintig na elf kan ik eindelijk in de lift, samen met een doorsnee van wat hier rondloopt als toeristen: Indiërs, Chinezen, Japanners, Europeanen en Canadezen (ttz alle vorige soorten door elkaar gemengd). 

In zeven minuten is de job geklaard. De Australische liftboy heet ons welkom op 2277 meter hoogte. Inderdaad ook in Jasper zijn het merendeel van de seizoensarbeiders afkomstig uit kangoeroeland.

Ok. We zijn boven met de lift maar nog niet boven op Whistlers Mountain. Dat wordt dus wandelen. Ondanks het zonnetje is het hier fris boven. Er is namelijk niets in de buurt om de koude wind tegen te houden. Gelukkig hebben we een warm trui of fleece in de kamer gelaten. Dat is een beslissing minder die moet genomen worden.

Oh ja. Ik had al gezegd dat het pad van beneden steil was. Wel het pad naar de top is dat ook. Hip, hip, hoera voor de knietjes.  En de longen. Op de top heb je een heel mooi zicht op de drie valleien die in Jasper samenkomen.

Maar je moet er natuurlijk wel raken. In pufpuf-mode lukt het uiteindelijk wel.

We nemen wat foto's maar er is nog altijd teveel stof en ozon in de lucht. Dat zal morgen wel veranderen. Voor de berggeiten ben ik blijkbaar net te laat. Die zijn net over de rand verdwenen. Grr.

Tijd om terug naar beneden te wandelen. Dat gaat gemakkelijker dan het klimmen. Voor de liften staat veel volk en het is ondertussen al een stuk voorbij de middag. Dus beslis ik een warm slaatje te nemen met kip. Geen goed idee, alleen weet ik niet of het de hoogte of het eten is.

Uiteindelijk gaan we dan toch naar de lift. 9 minuutjes wachten. Op de weg naar beneden kan ik al uitzoeken wat ik als volgende wandeling wil doen. Athabasacan Falls is voor morgen, dus kiezen we voor de Five Lakes Valley, letterlijk de vallei met de vijf meren. Je loopt er rond en door kleine meertjes verbonden met stukjes moeras. De randen van de vallei zijn wel niet zo hoog maar toch voldoende om alle warmte tegen te houden. De thermometer meet 30 graden en geen zuchtje wind o. Te verluchten. Dit is ook puf, puf, puf maar dan omwille van de warmte.

In theorie kan je de wnadeling voortzetten tot in de stad maar zo gek zijn we nu ook weer niet. We rijden nog eens tot aan de meren boven de stad maar hier is geen afzonderlijk wandelpad. Niet tof dus en we gaan de auto terug parkeren b het hotel. 

Eerst een stukje vlees gaan eten om de hoek en dan wassen en drogen. Kwestie dat we volgende week terug kleren hebben.

Tot morgen en als de weerman gelijk heeft, in een andere wereld.

Dag T08 - yoehoe

Na een dagje kuiten- en knieën pijnigen, moet er vandaag terug gereden worden. Vandaag gaan we de Icefields Parkway doen. Een weg in de jaren dertig aangelegd om de twee parken en stadjes Banff en Jasper met elkaar te verbinden. De weg begint enkele kilometers ten noorden van Lake Louise en loopt over 230 kilometer naar het noorden.

Maar we gaan de planning van vandaag een beetje aanpassen. Maandag hadden we een bezoek aan het vierde Rockies park gepland, Yoho. Maar de lokale weermannen verwachten die dag een passerende regenbui en wat nodige afkoeling. Niet echt ideaal om wandelingen te doen.
En das doen we vandaag Yoehoe, euh Yoho.

Yoho ligt in British Columbia, aan de andere kant van de Kicking Horse pas.  Wie zich niet meer herinnert waar die naam vandaan komt: toen de eerste officiële Britse onderzoekers naar het westen trokken, werd een van de leden hier doorzijn paard getrapt, en die naam bleef hangen.

Kicking Horse pas is ook een van de twee plaatsen waar de transcontinentale spoorlijnen over de Rockies geraken.  De CP route loopt langs hier, de CN route loopt via Jasper en Yellowhead pas.

De eerste stop is trouwens waar je een mooi zicht hebt op de spiraaltunnels.  De oorspronkelijke route was namelijk zo steil (4,5%) dat er regelmatige treinen op hol sloegen met veel schade en doden tot gevolg. Naar het voorbeeld van de Gotthardlijn werd de lijn in achtvorm aangelegd met verschillende tunnels. En mijn de lange treinen kan je vanaf het uitkijkpunt een trein zelfs op drie plaatsen tegelijk zien.

Wanneer we stoppen op de parking is er net zo een lange bezig aan de afdaling.  Terwijl de wagons onder je voeten voortdenderen, zie je in de verte de locomotieven de tunnel induiken. En enkele minuten later komen ze 50 meter lager er terug uit, net wanneer de laatste wagons voor je neus voorbijrijden.

De trein rijdt zo traag dat ik nog naar Field kan rijden om de trein daar te zien binnenkomen. Vroeger was Field een belangrijk station want door werden de extra locs voor en achter de treinen gezet nu rijdt een trein in een ruk van Calgary naar Vancouver. Treinen stoppen enkel om tegenliggers door te laten.

In Field staat ook het Visitor Center voor Yoho. Dus stoppen we even voor een wandelkaart. Ze hebben daar ook een kleine modelspoorbaan. Van de spiraaltunnels. Maar hij is stuk. Snif.

En dan is het tijd om de zere spieren nog wat pijn te doen. We kiezen eerst voor ene wandeling naar een waterval. Het gaat dadelijk lekker steil omhoog, maar niet te lang. Gelukkig maar. Spijtig genoeg ligt de waterval vol met afgebroken stammen en takken en er is niet echt water te zien. Een beetje een tegenvaller.

Als tweede doen we een toer rond Emerald Lake, een van de bekende fotozichten uit de Rockies. De wandeling is lekker vlak - ttz de west en noord kant. De lunch nemen we halverwege tussen kabbelende beekjes smeltwater van de gletsjers rondom het meer. Zalig.

Het tweede deel van de wandeling was minder zalig.  De oostkant van het meer is in feite uniek qua bos. Het is namelijk een koud regenwoud. Je vindt die normaliter enkel langs de rand van de zee op steile hellingen. Maar hier wordt de regenwolken tegengehouden door de Rockies dat de wolken al hun regen hier laten vallen. De westelijke rand van het meer krijgt veel minder regenwater. Het pad loopt in feite door een moeras met heel wat stukken waar je op planken moet lopen. En als afsluiter komt er nog de klim over de eindmorene van de gletsjer. Ai, ai, zeggen de spieren.

Ondertussen is het al na twee. Tijd om te beginnen bollen naar Jasper. Vier uurtjes schat Tommeke. We zullen zien hoe vaak we stoppen, voor gletsjers, vergezichten of beren.

Het begint al goed. Nog geen vijfhonderd meter op de Icefields Parkway en controle: of we een parkpas hebben. Dat was de vorige keer niet het geval.

En dan is het zalig rijden.

Af en toe eens stoppen voor een fotootje. Het moet trouwens dringend eens regenen. Er hangt veel te veel stof en ozon in de lucht om mooie landschappen te kunnen fotograferen.

Aan het Columbia Icefield besluit ik toch niet te stoppen. Met een ritje op de gletsjer ben je twee uur zoet ongeveer. En als Tommeke juist is, dan zijn we pas rond half negen in Jasper. Dan wordt het al donker. Niet zo'n goed idee. Hopelijk is het overmorgen niet te slecht weer...

Net als in de Grand Canyon, wil men in Jasper National Park een glazen loopbrug bouwen.  Hmm. Hopelijk wordt het niet zo'n toeristenval als het origineel.

Voor de rest geen wegenwerken, kariboes, elanden, beren of olifanten. (Grapje) en zo komen we drie kwartier voor schema toe in Jasper. Samen met de zoveelste trein met hout. Het hotel ligt aan de overkant van het station. Hopelijk onderhoudt CN zijn treinen beter dan CP.

Tot morgen

maandag 16 september 2013

Dag T07 - boven mijn theewater


Grr.

Ik haat de Canadian Pacific, ttz hun onderhoudspersoneel.

Lake Louise is een spoorwegstadje. Daar is niets mis mee. Banff is dat ook. Jasper is dat ook (maar dan van de concurrentie, de Canadian National). En net als inde film rijden de locomotieven toeterend en bellend door de gemeente. Kwestie dat zelfs Joe Sixpack het gehoord heeft wanneer hij de spoorweg wil oversteken.

Maar met de CP is het er wel over. Heel de dag bijna geen treinen gehoord en dan beginnen ze te rollen vanaf 8 uur 's avonds. Soit. In Lake Louise licht de spoorweg al wat hoger dan de rest want hij is hier al bezig aan zijn klim naar de Kicking Horse pas, de grens tussen Alberta en British Columbia. Je hoort dus alles beter hier dan in pakweg Banff. Soit. Maar locomotieven die zoveel lawaai maken dat ze het tot in Jasper horen, dat is er wel over. En het was er niet een maar meerdere keer in een nacht. Dat is geen toeval, dat is slecht onderhoud.

Grr.

Dus niet echt goedgemutst opgestaan vandaag. Het was nochtans mooi weer. De zon staat hier ook wel laat op in feite. Pas om iets voor acht. Foei, foei, foei. Ikke dus ook niet. Vandaag hebben we wel ontbijt, gratis. In de kelder van het motel is er een grote eetkamer. De keuze is beperkt (continentaal) maar ze hebben enkele wafelijzers staan. Dus werd de keuze gemakkelijk gemaakt. Lekker veel calorietjes voor de wandelaar in spe.

 Ja, ja. Er is geen ontkomen aan. Hier zijn prachtige wandelpaden rond en boven het meer. Tijd om er een paar te proeven.

Van toen de Britten nog veel te zeggen hadden in Canada dateren twee theehuizen bovenop twee van de lagere bergjes aan het meer. Die waren bedoeld om de dames en heren toch een lekker vieruurtje te kunnen aanbieden wanneer ze zich waagden aan een berguitstap. En het idee is dat we dat vandaag ook eens gaan doen.

De eerste kilometer is gemakkelijk en druk. Het pad loopt naast de rand van het meer. Het is vlak en geasfalteerd. Het klinkt bijna als het verhaal van gisteren met de Johnston Falls. Bij de eerste helling haken de meeste wandelaars en fotografen af.

Trouwens, een tussendoortje. Over fotografen en toestellen gesproken. Wat denk je dat het meest gebruikt fototoestel hier is?

Een ipad.

Liefst de gewone grote. En niet alleen bij de Chinezen of Japanners maar ook bij de euro/Amerikanen.  Grappig. Je hoeft dan ook niet je bril op te zetten om te zien wat er op het scherm staat. Daar hebben ze bij Nikon en canon nog niet aan gedacht.

Maar we zijn dus aan de eerste helling. Een heuveltje van nog geen tien meter maar genoeg om de wandelaar van de toerist te scheiden. Na de helling gaat het alweer naar beneden tot letterlijk in het water van het meer. Een pad van keien laat je droog oversteken naar de rest van de trail. Voor de rest blijft het pad redelijk vlak. Dat belooft in feite voor de rest. Want het theehuis ligt meer dan driehonderd meter hoger dan het hotel. En elke meter vlak hier betekent een steiler pad op het einde.

Vanaf de derde kilometer begint het eindelijk naar omhoog te gaan. Eerst nog tussen de bomen, wat lekker koel is. Daarna tussen de struiken. Vanaf hier loop je continu in de zon. En als er de frisse wind vanaf de gletsjer niet zou zijn, dan zou het eerder 28 dan 18 graden zijn.

Hogerop in de vallei hangt er wel ozonsmog maar beneden is het zicht uitstekend. Je kan dus perfect zijn waar het pad loopt. Je ziet zo de gekleurde mensjes boven het groen uitsteken. En dat voorspeldt niet veel goeds voor de kuiten. Het gaat omhoog en niet een klein beetje.

Na kilometer 4 splitst het paardenpad zich af van het wandelaarspad. Dat is goed voor de ademhaling want die paarden laten af en toe wat stinkend achter en de ruiters hebben geen doggiebag mee voor de afval. De paarden leggen wat meer afstand af dan de wandelaars. Op de wandelgps staat de hoogtelijn nu bijna onder een hoek van 45 graden.

Puf. Puf. Puf. Even gaan zitten om wat zuurstof te krijgen en de hartslag te laten zakken. En dan terug voortwandelen. Want we willen niet opgeven. Het uitzicht is toch zo mooi naar het schijnt.

Puf. Puf. Puf. Even gaan zitten.

Puf. Puf. Puf. En nu komt er een stukje met stenen trappen. Ai de knieën. En de spieren.

Puf. Puf. Puf. Volgens de gps zou ik bijna op de goeie hoogte moeten zitten. Maar ik zie alleen maar een stukje steilklimmend met keerlussen.

Puf. Puf. Puf. Eindelijk schaduw en koelte tussen hoge sparren. En kijk daar een Zwitsers chalet. Het theehuis. We zijn er.

We nemen geen thee maar een huisgemaakt sandwich met tonijn. Sandwich op zijn Engels, dus twee dikke boterhammen dwars doorgesneden. En water, veel water. Het personeel van het theehuis woont hier quasi permanent tijdens de zomer. Op 2200 meter. Chapeau.

Na de lunch is de vraag natuurlijk ... Wat nu? Terugkeren of ... Verdergaan?

Ondanks - of wegens - de hoge temperatuur beslis ik om dan toch maar tot aan de voet van de gletsjer te wandelen. Het is maar 60 meter hoger gelegen en een kilometer ver. Een eitje dus vergeleken met de heenreis. Mis poes. De eerste 600 meter waren vlak en daarna mag je steil naar omhoog op een zijmorene van de gletsjer. Jiha!

Puf. Puf. Puf.

Ik lijk wel een stoomlocomotief.

Maar we geraken er toch. Met regelmatig stoppen. Voetje voor voetje. Pufje na pufje.

En dan gaan we terug naar het theehuis. Om nog wat water te drinken. Na een kwartiertje beginnen we aan de terugweg. Maar na twee  kilometer moet een belangrijke beslissing vallen. De rest van de weg terug of naar het tweede theehuis trekken? Het ligt wel nog 50 meter hoger. En we zijn al bijna honderd meter gedaald.

En dus beslissen we de highline trail te nemen. De doorsteek tussen de twee theehuizen. Het pad loopt aan de rand van de bomen maar nog altijd in de zon. Het blijft erg warm. En het pad stijgt nog altijd te langzaam.

Nadat er nog een tweede pad bijkomt gaat het eindelijk omhoog tussen de bomen. Na een tijdje kan je af en toe een glimps groenblauw tussen de bomen zien. Nu kan de echte klim beginnen. Op tweehonderd meter gaat het bijna 60 meter omhoog. Daar hoeft geen puf bij. En als kers of de taart nog een oude houten trap. Amai mijn knieën.

Allez. We zitten dan toch aan de rand van Lake Agnes. Of dit een zuster is van Louise weet ik niet. De zon staat nog net boven de kleine en grote Beehive, genoemd naar hun vorm, een bijenkorf.
Was de service in het eerste theehuis subliem, in het tweede was het abominabel. De Aussies hadden een kwartier nodig om een koffie te maken. Maar ze hadden wel veel plezier met zichzelf.

De zon gaat eindelijk onder en het is tijd om af te dalen. We nemen nu wel het tweede pad. Dat begint wel met een trap maar daarna gaat het geleidelijk naar beneden met weinig wortel of steenobstakels.
Op minder dan een uur sta ik terug beneden. Tussen de trouwers en de toasters. Terug tussen de toeristen dus. Met knikkende knieën. We zullen het morgen wat rustiger moeten doen.

Tot morgen.

Dag T06 - De inktpotten van banff


Vandaag trekken we door naar Louise. Niet de Louise van Clouseau maar een van de dochters van George de zoveelste, koning van Engeland. Naar haar is Lake Louise genoemd. Kwestie van toeristen aan te trekken, zoals Alberta naar Albert, een van de broers van Louise.

Als eerste taak van de dag, na wakker worden, wacht het fijne werk van het herinpakken van de valies. Propere en vuile was scheiden, elektronica opbergen, enzovoort. En dan is het tijd voor het ontbijt. Omdat de keuken nogal in spoedrenovatie is, wordt het alweer een bezoek aan Starbucks. En omdat we straks goed gaan wandelen nemen we een extra koekje mee - les excuses sont faites pour s'en servir.

Eerste stop is wel terug Banff. Gisteren zijn we niet gepasseerd langs het visitor center en is toch beter om de laatste informatie op te halen over wandelingen, loslopende beren of weggespoelde bruggen.

Tommeke heeft weer zijn kuren en stuurt me langs een andere afrit naar Banff. Maar hij heeft voor een keer gelijk, ik kom dadelijk op de parking, die nog verrassend leeg is in feite.

Binnen in het Visitor Center is het wel druk. Het wordt aanschuiven, tussen een busjes Nederlanders. Vriendelijke mensen hoor, maar tetteren... En tetteren... En tetteren... Buiten enkele gesloten campings - wegens de overstromingen van juli, of wat dacht je - was er niets speciaal te melden. De ranger raadt me de Johnston Falls Trail, mooi geasfalteerd en niet te zwaar. Hij bedoelt dan wel de wandeling tot de eerste waterval, maar dat zegt hij er lekker niet bij.

Mijn tuut heeft nog niet echt dorst - hij heeft een grote tank - maar ik besluit hem toch maar vol te doen. In Banff zijn er nog verschillende tankstations en dus hopelijk ook wat druk op de prijzen want met 1,18 $ per liter voor de goedkoopste benzine (87) is een volle tank toch niet goedkoop. En het is een grote tank. Met een volle tank kan hij meer dan 1000 kilometer rijden met een gemiddeld gebruik van 9 liter. Volgens de boordcomputer toch.


Maar genoeg uitvluchten. Rijden. Eerst naar de Vermillion Lakes. Dat zijn drie ondiepe meertjes tussen de spoorweg en de snelweg. De brochure belooft vogels en bloemen en af een drinkende wapiti of eland. En mooie vergezichten. En de brochure zal wel gelijk hebben ... Er zwemmen wat eenden rond. Grotere beesten zijn momenteel op verlof naar de hogere weiden. De Canadian Pacific wou wel niet meespelen. Om de een of andere reden waren er bijna geen treinen in de ochtend en dus ook geen fotogelegenheden.

Verder rijden dus. Een beetje voorbij Banff volgt de nieuwe snelweg een andere route dan de oorspronkelijke Kicking Horse route. We kiezen voor de rustige oude route. Maximum 60, geen trucks, meer kans op beesten. En meer wandelingen. Zoals die naar de Johnston Falls.

Na een half uurtje zijn we eindelijk aan de parking van de Falls. Die staat bomvol. Ik vind nog net een plaatsje - het was te klein voor de motorhome die het eerst gezien had. Het ziet er erg warm uit en dus vullen we alle bussen bij met water uit de bus. We zullen het waarschijnlijk nodig hebben.
De ranger had niet gelogen. Het eerste stuk van het pad was mooi geasfalteerd, met uitkijkjes boven de rivier in elke bocht. À walk in the park, om zo te zeggen.

Aan de eerste waterval hangt wel een verleidelijk bordje. Er zijn nog zes andere watervalletjes. En het pad is nog altijd geasfalteerd, maar wel een beetje steiler.

En dus klimmen we voort. Inderdaad, klimmen. Dat stond niet op het bordje. Allez, genoeg geklaag, hup met de beentjes.

Na anderhalve kilometer zuchten en zwoegen staan we dan toch aan de bovenste waterval.
Aan deze waterval hangt ook een bordje. Het nodigt uit tot een wandeling naar de inktpotten. Inktpotten? Wel, dat is de naam van een vijftallig bronnen die continue water met een temperatuur van 4 graden naar boven brengen. Dus een beetje zoals warmwaterbronnen maar dan met koud water. En ze stinken ook een beetje naar zwavel.

En dus klimmen we voort. Het pad is niet meer geasfalteerd.  En het loopt ook niet meer zo vlak. In tegendeel. Op zo'n drie kilometer is het 250 meter stijgen. De knieën zullen zicht straks wel laten voelen.


En net als de fietser van Boudewijn de Groot, de wandelaar hij wandelde door. Ook al is het af en toe eerdere strompelen of wortels en zo. Maar het zicht aan de bronnen is echt mooi en stil. In een Amerikaans park zou er een weg tot hier lopen.

Na een rustkwartiertje gast het terug. Eerst een honderd meter naar omhoog en dan de volle 350 naar beneden. Pfff. De knietjes weten niet meer waar ze het hebben. Gelukkig kunnen ze al een beetje uitrusten op het laatste stuk. Want dat is mooi geasfalteerd zonder trapjes of zo. Zachtjes dalend. Ideaal voor mensen die slecht ter been zijn of met te weinig conditie.

Het is gelukkig maar twintig minuten tot Lake Louise. Tijd voor een beet en misschien een bubbelbad.

Tot morgen.

zaterdag 14 september 2013

Dag T05 – een stad in een park


Vandaag gaan we naar Banff, de stad en het park. Of beter de stad in het park. En Canmore, waar mijn hoteleke staat, profiteert daar hard van want in Banff (de stad) is er een bouwstop voor hotels en restaurants, opgelegd door Banff (het park). En dus komen de nieuwe hotels naar Canmore.

Maar genoeg economie voor de dag, de keuken van de Holiday Inn was gesloten wegens “last minute renovation” !?!?! Wat dat ook mag betekenen. En dus werd het een omwegje langs Starbucks zo hadden we dan toch een lekkere koffie in de maag.

En dan de snelweg op. Met wat vertragingsmanoeuvres zoals geen brug (nieuwe in de maak) of geen middenvangrail (verwijderd om dieren genmakkelijker te laten oversteken). En zo waren we in minder dan 20 minuten dan toch aan het eerste deel van Banff National Park, Lake Minnewanka.
Meteen na de afslag weten we al hoe laat het is. Door de overstromingen in juli is er een deel van de weg afgesloten. Ook een deel van de trails zijn afgesloten. Niet door overstromingen maar door een overagressieve beer in de buurt die toeristen de stuipen op het lijf jaagt. Ha. De bordjes eens omgekeerd.

Lake Minnewanka is een natuurlijk meer dat verhoogd werd door de bouw van een dam. Het levert vers water en stroom aan de stad Banff. Het is geen echt gletsjermeer en het is dus een van de weinige in de buurt die de typische blauwgroene kleur niet heeft.

De paden naar de kleinere meren in de buurt zijn wel open – geen beergevaar.

Na de lunch aan het Twin Jack meer, gaan we dan maar naar de stad zelf. En we houden het een beetje toeristisch. De hoofdstraat is in feite in groot openlucht winkelcentrum. Met vanalles dat continu in de solden staan. Maar daar stoppen we niet voor – dat mag trouwens niet, je mag enkel kort parkeren. We rijden dadelijk door naar de oorsprong van de stad Banff.

Toen de Canadian Pacific de spoorlijn naar Vancouver aanlegde, waren enkele arbeiders in hun vrije tijd op zoek gegaan naar goud. Maar in plaats van goud vonden ze een grot met warmwaterbronnen. En die bronnen brachten de CP ertoe om het Banff hotel te bouwen en ook de regering aan te zetten tot het creëren van het nationaal park. Op dit punt liepen de Canadezen zelfs voor op de Amerikanen. Die begonnen pas begin twintigste eeuw reclame te maken voor de nationale parken waar hun spoorlijnen langs of door liepen.

Maar het is vandaag veel te warm om in warmwaterbronnen te gaan zitten. We nemen wel de téléférique naar boven. Samen met de rest van de toeristen. Ik beland midden in een groep Fransen. En officieel mag dan alles in een nationaal park wel tweetalig zijn, het is tweetalig op zijn Zuid-Belgisch ... et pour les Francophones la même chose. Een aantal van de Fransen lopen dan ook een beetje verloren. En net als vier jaar geleden zijn veel van de werknemers niet Canadees maar Australisch ... tijdens de Australische winter kunnen die namelijk gemakkelijk in Canada werk vinden. En de Australische kennis van het Frans is natuurlijk niet enorm.

Maar uiteindelijk zit ik dan toch in een gondola op weg naar boven. Een van de dames is heel de weg naar boven hard aan het zagen over hoe ze lastig gevallen wordt door een van de andere medereizigers. Zij zijn de twee enige in hun groep die alleen reizen en de mijnheer vindt dat zij dan alles samen moeten doen. Die man heeft natuurlijk ongelijk maar daarom hoeft die mevrouw toch niet heel de weg naar boven te zagen.

Enfin, boven is het redelijk druk in en rond het restaurant. Wij hebben geen honger en nemen de trap naar beneden en dan naar boven naar het weerstation. Kwestie van iets rustiger te zitten. En we komen er zelfs een paar vogeltjes tegen. Eindelijk. Want sinds die zes beren in Waterton hebben we maar een paar eekhoorns te zien gekregen. Nu het seizoen op zijn einde loopt, zullen de dieren ook op vakantie zijn zeker?

Uiteindelijk komt de tijd om terug naar beneden te gaan. Een kwartiertje aanschuiven of drie kwartier te voet naar beneden? Het wordt het tweede. Het is lekker fris en stil in de bossen. Je hoort de vogels en eekhoorns wel maar ze verstoppen zich te goed tussen de bomen. In het tweede stuk kan je af en toe ook een zuchtje zwavelgeur opvangen. Van de warmwaterbronnen. Waar alles mee begon.

De tuut is vanbinnen kokend heet – het is buiten 27 graden. Dus met alle vensters open rijden we naar de andere kant van de Bow rivier, naar de achterkant van het grote hotel, om de watervallen te bekijken. Het wordt nogal wat klauterwerk want ook hier zijn de paadjes weggespoeld in juli. Het moet hier toch serieus geregend hebben in juli. Zelfs op de radio maakt het provinciebestuur reclame voor hun subsidieprogramma om te helpen bij de reconstructie.

Omdat we toch niet tot aan het water geraken, keren we ons karretje en gaan nog eens naar de andere oever, de toeristische. Het is al na vijf en de zon is snel aan het zakken achter de hoge bergen. De dagjestoeristen zijn dan al lang weg. Enkel de bedeleekhoorns zijn nog van de partij. Want die hebben altijd honger.

Straks terug naar Canmore. Twintig minuutjes als we ons niet haasten.

Tot morgen.

Dag T04 – ‘k Zag twee beren broodjes smeren ...

Vandaag doen we terug een grote trek naar het noorden maar er is toch genoeg tijd om een wandeling met de voeten of de auto te doen.

Veel faciliteiten zijn er niet in Waterton dorp. En ik heb geen zin om aan het enige koffie-cafe te gaan aanschuiven, dus wordt het vandaag een ontbijt met crackers en kaas. Dat smaakt ook.
Buiten blijft het lang donker en stil. Pas tegen 8 uur begint het licht te worden. Enkel de vuilniskar is vroeg op blijkbaar.

Na het ontbijt is het inpakken en wegwezen geblazen. Tommeke is nog altijd het spoor een beetje bijster. Het lijkt wel of Tomtom een willekeurige selectie van lijntjes bij elkaar gegooid heeft want van de dorpstraten klopt er geen enkele.

Ik parkeer mijn tuut in de kleine haven. Haven? In de bergen? Tochwel. Want ook hier ligt er een groot bergmeer – het Waterton Lake, of wat dacht je. Wat het nog meer speciaal maakt: de zuidelijke punt van het meer ligt in de Verenigde Staten. Als je wil kan je hier dus een cruise van een uurtje doen naar de VS. De eindbestemming is trouwens enkels via boot vanuit Canada bereikbaar – of via smalle bergwegels te voet of te paard.

Het haventje wordt letterlijk en figuurlijk gedomineerd door het Prince of Wales hotel. Dat is begin twintigste eeuw gebouwd door een van de spoorwegmaatschappijen als tegenhanger van de lodges in het Amerikaanse Glacier park. Het is gebouwd bovenop de eindmorene van de Watertongletsjer. Een morene is een heuvel gevormd met zand en stenen die een gletsjer voor zich uit schuift. Wanneer een gletsjer zich begint terug te trekken, blijft de morene achter op het uiterste van de gletsjer. De morene vormt tegelijkertijd ook een natuurlijke dam die het water in het meer houdt. Naast het hotel is er een smalle sleuf langs waar de Waterton rivier door deze dam kan stromen.

Het uitzicht vanaf het terras is echt prachtig want het Watertonmeer begint letterlijk onder je voeten en loopt bijna twintig kilometer ver kaarsrecht voor je. Een beetje te vergelijken met het Lake Louise. Alleen is daar het meer veel korter en met een gletsjer als uitzicht, terwijl hier de drieduizenders aan de Amerikaanse kant de achtergrond vormen.

We blijven nog wat kijken naar het vertrek van de internationale cruiseboten. Er is wat vertraging want de douane- en immigratiebeambten zijn te laat. Een beetje gek maar alles moet officieel gebeuren en dus moet je op deze korte trip toch een paspoort mee hebben en je I-94W.

Wij nemen geen bootje. We gaan eerst eens kijken in het Visitor Center en dan willen we een wandeling doen naar een van de kleinere meertjes. Het Visitor Center is naar Amerikaanse maten klein. Je kan er een kaart van het park krijgen, wat wijze raad en zelfs een simpele stempel voor in je parkenpaspoort. Maar er is geen winkeltje of zo. Wat wel grappig is, alles is tweetalig Engels/Frans en de gidsen doen ook hun best om Frans te spreken. Maar tegen een Fransman die “a la mitraillette” Frans spreekt kunnen ze toch niet op. Het VC heeft ook slecht nieuws. Door de overstromingen in juli is een deel van de paden en wegen beschadigd en mijn geplande wandeling gaat niet door want de weg is afgesloten door wegenwerken.

Dus wordt het de tweede keus – de Red Canyon.

De rit is zo’n tien kilometer langs. Eerst gaat het over kleine heuveltjes bedekt met prairiegras. Na de lange zomer ziet het er eerder geel dan groen uit. Veel dieren zijn er dan ook niet te verwachten. Die zitten een beetje hoger waar het gras nog groen en sappig is. Na enkele kilometers gaat de prairie bruusk over in een V-vormige vallei. Dit is in feite het unieke aan Waterton. Op de meeste plaatsen gaat de overgang van vlak naar bergen heel geleidelijk maar in dit deel van de Rockies lijken de bergen zo uit de vlakte op te stijgen.

Na een zestal kilometer is er plots chaos op de weg. Auto’s staan kris kras over de weg. Mensen staan langs de rand van de weg te kijken naar iets beneden. Neen, er is geen auto de dieperik ingereden maar er is wel ... een beer. Een rosse. En hij is zich te goed aan het doen aan wat struiken. De beer heeft wel een van de gevaarlijkere stukjes van de weg gekozen, langs een diepe afgrond. Gelukkig is er geen Ranger om de toeristen te wijzen op hun dom gedrag. En dus stoppen we ergens achter de autochaos en wandelen terug om toch ook wat foto’s te nemen van de koning van de bergen. Na een tijdje is de beer het beu en verschuilt hij zich in de diepere struiken. En zo lost de autochaos zich snel op want er is toch niets meer te zien.


We rijden verder tot aan het eindpunt, de Red Canyon. Die heeft zijn naam niet gestolen want die bestaat echt uit bordeauxrode rotsen. Op het eindpunt zijn een paar kleine, gemakkelijke wandelingen. We kiezen deze naar een kleine waterval in de buurt. Het pad loopt na een eerste helling redelijk vlak. De parkdienst heeft een aantal mooie uitzichtpunten gebouwd met boomstammen. De laatste hangt net naast de kleine waterval.

Ik ben halverwege de trap wanneer er plots een schreeuw boven klinkt. Een mevrouw komt de trap afgestormd. Op een 15 meter van haar is er plots een zwarte beer uit het struikgewas opgedoken, net boven de waterval. En die wil het riviertje stroomopwaarts oversteken. Dus gaan we allebei snel terug naar het uitkijkplatform. Maar de beer is sneller dan wij. Ik kan nog net een fotooke maken wanneer hij de helling alweer opklautert. Van de andere toeristen boven ons had niemand iets gezien. Hèhè. Dat was dus beer nummer twee. Waar is het brood en de boter gebleven?

Ik geniet eerst nog wat van het zonnetje en dan is het terug naar de tuut. Tijd voor wat crackers met kaas of een worstje.

Na de lunch is het tijd om te beginnen bollen. Ik wil nog langs de buffalos langs en Tommeke verwacht dat ik bijna 6 uur ga doen over de rit naar Banff.

Maar halverwege is de weg alweer geblokkeerd door een chaos van auto’s. En nu is er geen doorkomen aan. Nu zit een zwarte berin met haar twee jongen op een helling boven de weg te eten. En daar moet iedereen natuurlijk fotokes van hebben. De een of andere Aziatische toerist heeft het niet helemaal door en probeert toch door de auto’s te breken. Tot hij door heeft wat er aan de hand is en dan zelf de weg volledig blokkeert om toch ook foto’s of video’s te nemen. Na een vijf minuten lost de file zich op en kunnen we voort naar het noorden.


Maar eerst nog de Buffalo. Uniek in Canada zegt het boekje. En je kan met je auto tussen de bizons rijden. Alleen de bizons zijn vandaag niet van plan om kunstjes uit te voeren. Ze zitten niet in de grote prairie maar in een klein afgesloten gebied aan een kleine waterplas. Een beetje zoals in een te klein safaripark. Echt niet te vergelijken met bijv. Yellowstone. Een beetje spijtig.

Maar niet getreurd. Het wordt tijd om een beetje gas te geven. Over de 450 kilometer naar Banff/Canmore is niet veel te melden. De wegen zijn goed onderhouden. Je mag er 100 rijden maar doe je dat, dan wordt je continue voorbijgestoken. Veel snelheidscontroles zullen ze hier op de buiten wel niet hebben. Het is trouwens heel wat drukker dan op zondagochtend. Ik heb trouwens gekozen voor een andere weg dan zondag. Zo blijf ik uit Calgary en zijn files. Maar de weg gaat wat meer op en neer en links en rechts. Tommeke doet zijn best om de tijd te “verkorten” maar hij kiest dan meestal voor smalle wegeltjes of wegen door indianenreservaten. De kwaliteit van de Tomtom kaarten voor dit deel van Canada is gewoon slecht, zoals we ook al eens mochten ondervinden in Washington State en Noord-Californie. Maar uiteindelijk komen we er toch en met meer dan een uur voorsprong op de oorspronkelijke schatting van Tommeke. Tijd om wat uit te rusten.

Tot morgen.

donderdag 12 september 2013

Dag T03 – Een bergpas heeft twee kanten

Waar waren we alweer gebleven? O ja. Bij Tommeke die de weg kwijt was en een hotel te midden van een bouwwerf. Net als bij de eerste nacht had de weerman in de hemel andere plannen dan de weermannen op de grond. Het werd een combinatie van regen, hagel en wind. Nog geen sneeuw.

Maar de volgende ochtend is er geen vuiltje aan de lucht. De oprit van het hotel is dan wel een reuzelmodderpoel geworden maar de zon doet al zijn best om de rest te laten opdrogen.
Vandaag is het alweer Holiday Inn Express ontbijt. Spijtig genoeg zonder pannenkoeken. Out of order. Kapot dus. Snif.

En zijn we vandaag alweer om 6 uur opgestaan? Ongeveer toch. Daar zorgden de buren wel voor. Niet de kamer links of rechts. Maar de achterburen. Het is nog niet eens halfzeven en een klein legertje bulldozers en trucks davert over het opgehoogd stuk land achter het hotel. Zo kan je ook een wekker uitsparen natuurlijk.

Ondertussen is er wel een computerprobleem opgedoken. De batterijen van de laptop zijn bijna leeg maar de pinnen van de stroomstekker zijn te dik voor de universele stekker. Wat nu gedaan? Geen paniek. Er is een Wal-Mart de overkant van de weg en er is een Office Depot in het centrum. En de Wal-Mart is dag en nacht open. Het eenvoudigste is om een Amerikaanse stroomkabel te vinden. Dat is veiliger en makkelijker weg te steken. Dus hop naar de overkant van de straat. Maar pech. Nee, Wal-Mart is niet dicht maar heeft geen stroomkabels, wel alle andere mogelijke soorten kabels, zelfs seriële. Dus dan maar hopen dat de universele stekker van Wal-Mart wel voor dikke pinnen gemaakt is.

Er zit niets anders op dan de auto om te bouwen tot een kleine elektriciteitscentrale. Van 12 Volt naar 120 Volt dan de universele stekker dan de gewone stekker en dan ... blauw licht. De Dell lader lust de stroom en de notebook kan eindelijk opladen. Oef.

Genoeg tijd verloren aan IT problemen. Nu Tommeke eindelijk weet waar hij is, komt hij met een alternatieve route op de proppen. En die klopt voor de verandering eens. Dat de weg 10 kilometer verder afgesloten is wegens een dubbel camperongeval, kan hij natuurlijk niet weten.

Enfin, na een klein uurtje rijden staan we terug aan het klein barakje in West Glacier waar het Visitor Center gehuisvest is. Hier doet de zon zijn best om door de wolken te boren en Lake McDonald ziet er heel wat beter uit dan gisteren. Maar hogerop de vallei ziet het er nog altijd even woest en nat uit als gisteren. Dat ziet er niet goed uit.

Maar niet getreurd, we moeten sowieso over de Logan pas op weg naar ons volgend bed. Het is dan wel maandag maar er zijn blijkbaar toch veel toeristen op weg. Bij de eerste wandeling staan niet alleen de parkings maar ook de weg vol. De rangers zijn het zo te zien beu en sturen iedereen door. De wolken in.

Nu. Eerlijk is eerlijk. De wolken doen ook hun best om over de bergen te raken. Maar de wereld blijft grijs en vochtig. In de Big Bend, letterlijk de grote bocht, hangen de wolken net boven je hoofd. Tijd om een de lunchbox open te doen en te genieten van het uitzicht. Bij 9 graden.

En er gaat het gerucht dat achter de bergen de zon schijnt. Er zit dan toch niets anders op om de laatste mistige kilometer naar de top te doen. We laten een file voor. Waarom gehaast zijn? Na enkele honderden meters zijn we alweer in een Mont Ventoux-wereld. Het zicht is nog minder dan gisteren. En boven op de pas is het zelfs niet de moeite om uit te stappen. Maar verderop lijkt er wel licht te schijnen aan het einde van de spreekwoordelijke tunnel.

En ja hoor. Nog geen kilometer verder zijn de wolken opgelost als ... sneeuw voor de zon. Want zon is er hier, en veel. De oostkant van de pas lijkt wel op een andere planeet te liggen. Dat is het Glacier NP zoals het in de boekskes staat. Wie eindelijk over de pas geraakt is, stopt aan de eerste de beste parkeergelegenheid om van het uitzicht te kunnen genieten.


Vanaf nu doen we het wat rustiger aan. We moeten ook wel want de bordjes over wegenwerken duiken ook op en het is maandag werkdag. Dus zijn de mannetjes en vrouwtjes met hum vlaggen terug om het verkeer over de eenvaksbanen te leiden.

Het wordt ook een beetje zoeken naar een wandeling nu het wat warmer is. Maar dat is niet makkelijk want verschillende van de paden zijn niet open wegens de zondvloed van eind juni. Dat zal trouwens ook in Alberta het geval zijn. Maar uiteindelijk kan ik toch stoppen voor de wandeling naar St-Mary Falls, de waterval aan de top van het St Mary Lake, het grootste meer in het oostelijk deel van het park. Ik laat mijn auto achter op een smalle strip naast de weg en wandel een stuk langs de weg tot aan de bushalte – enkel tijdens de zomermaanden in gebruik. En dan gaat het vlot naar beneden tot op het continental divide trail, letterlijk het waterscheidingpad, een van de langere treks in de VS. De bewegwijzering is wel een beetje raar. Aan een splitsing zijn maar twee van de drie paden aangeduid. En ik kies natuurlijk het verkeerde. Maar daardoor zie ik wel een Moose die zoals Aphrodite zich in het water aan het baden is. Blijkbaar zijn de meren wel uitgestrekt maar ondiep.


Er zit dan niets anders op dan om te keren en de juiste afslag te kiezen. Geen paniek, het was maar een paar honderd meter verkeerd. We komen hier ook wat meer volk tegen. Dat zit dus wel snor. Na nog enkele halfbewegwijzerde splitsingen komen we dan toch aan de juiste plaats. De St Mary rivier spuit met veel lawaai door een nauwe opening in de bergwand. En aan water is geen gebrek dankzij de regen van de laatste dagen.

De kloof met de waterval ligt wel volledig in de schaduw en dan voel je dat het hier in feite toch al redelijk fris is. Dus na een vijf minuutjes keren we terug naar de tuut langs een andere weg. Tijd om voort te maken. Want we moeten voor 6 uur de grens met Canada passeren. Anders wordt het 50 kilometer rondrijden.

De weg naar Waterton loopt eerst nog langs een tweede langwerpig meer en dan slingert het omhoog door de voetheuvels van de Rockies. Maar het is wel opletten geblazen. Zowel buiten als binnen het park is het “open range” – de weg loopt dwars door de weiden met koeien. En die durven voor het gemak al eens de weg nemen ipv het veld.

Aan de grens is het filestaan. Er is maar een kotteke met een controleur. Na een tien minuten is het mijn beurt. Enkele routinevragen - Wapens? Drugs? Geld? – en we kunnen verder. Aan de Canadese kant is het land wat vlakker en lijken de bergen letterlijk uit de valleibodem op te rijzen. En het is hier stil en rustig vergeleken met de Amerikaanse kant.

Nog twintig kilometer te rijden maar eerst moeten we nog door de Parkpoort. Blijkbaar moet je nu ook in Canada betalen om in een park te komen. Met mijn negen dagen in 4 parken is het kantje boord tussen een jaarabonnement of telkens dagtickets kopen. We zullen dan maar een jaarabo nemen. Je weet maar nooit.

Het Visitor center is al gesloten en dus blijft er niets anders over dan het hotel te vinden. Tommeke blijft stil want in dit stukje van Canada kent hij vooral StraatZonderNaam als straat.