woensdag 11 september 2013

Dag T02 – 50 smaken water

Het verhaal van zaterdag was in feite nog niet echt af. De weerman in de hemel had namelijk besloten wat voor weer het ’s nachts zou worden. Nat, heel nat. Gelukkig was ik al aan het slapen.

Vandaag ging de wekker niet af om kwart naar drie, maar om zes. Zes uur? Zo vroeg? Op verlof? Van lotje getikt? Niet helemaal. Om te beginnen we verblijven in een Holiday Inn Express, gekend om zijn no-nonsens ontbijt, beschikbaar van 6u30 tot 10u. Met een beetje geluk hebben ze hier ook een lekkere-pannekoeken machine. Op een half uurtje zijn we klaar met douchen en inpakken, klaar voor ontbijt.

Ten tweede, vandaag is de langste rit van het verlof. Van Calgary recht naar het zuiden, over de grens met de VS, door een nationaal park, tot in de eerste grotere stad in Montana. Zo’n 450 km of een dikke vijf uur rijden. Dus eerst het ontbijt. Ik was niet alleen om halfzeven. Twee jagers waren al druk bezig om hun dikke buiken nog wat dikker te maken. Het pannenkoekenmachientje was duidelijk al opgewarmd. Ikzelf hield het wat meer beperkt. Een pannenkoek of twee, een omelet met kaas en wat ontbijtworstjes. Enkel de koffie was ... Amerikaans. Zelfs de European Flavour. Heet en slap. Best doorspoelen met een flesje water.

Over water gesproken. Buiten was het al een uurtje gestopt met regenen. De regenwolken waren verdwenen naar het oosten. Maar ze zijn vervangen door extreem laaghangende wolken. Mist dus. Lichte. Want de zon is al gaten aan het boren. Tommeke is warmgedraaid. Maar ik heb hem vandaag niet veel nodig. Want de route is heel makkelijk. Er is maar een weg naar het zuiden – Highway 2 South – en er is maar een weg door het park – Going to the Sun Road. Enkel op het laatste stukje moet hij de weg kennen.

Het is zondagochtend en het merendeel van de Canadezen slaapt ook blijkbaar uit. Samen met enkele andere vroege vogels heb ik tot 4 rijvakken. De weg noemt de Deerfoottrail. En ze lijken de snelweg aangelegd te hebben op het originele trapperspad. Want de weg kronkelt van heuveltje naar heuveltje. Met al het gekronkel lijkt ook de mist verdwenen. Links en rechts hangen er wel nog slierten als rook in diepere rivierdalen maar het zonnetje doet wel goed. Maar de vreugde duurt niet lang. Enkele kilometers in de vrije natuur is het goed mis. Of eerder mist. Van de dikke soort. Erwtensoep soort. Te dik voor dit ochtendzonnetje. En de auto’s hebben hier geen mistlicht. Laat staan dat ze een beetje trager rijden.

Na een half uurtje verdwijnt de erwtensoep dan toch. De zon schijnt of er geen vuiltje aan de lucht is. Maar je mag niet teveel naar links of rechts kijken, want daar hangt er nog altijd mist. Deel 2
 
Na een kleine 200 kilometer komt er een einde aan de snelweg. In feite zijn we sinds Calgary maar een groter en een kleiner dorp tegengekomen – de laatste inclusief een Lancaster Museum met allerlei bommenwerpers. Met andere woorden, ze hebben hier nog veel plaats in Alberta.

Vanaf MacLeod – het derde dorp van vandaag – gaat een gewone tweebaansweg pal zuid. Gelukkig mag je op deze wegen wat sneller dan 70 km/u. Binnen een uur moeten we aan de grens staan. Op deze weg is er bijna geen leven meer te zien trouwens. Ook geen zon meer. De ruitenwissers mogen terug in de stand “mist” want het is stilaan beginnen motregenen. Meer naar het zuiden, over de grens, is er toch hoop – lees zon. Langs rechts komen kilometer na kilometer de Rockies dichterbij. Die zijn wel gehuld in donkere regenwolken. Straks gaan we over de kam van Rockies. Dat belooft. Af en toe lijkt het wel of er in een van de wolken een grote, solitaire berg zit. En net voor de grens laat hij zich ook zien. De Chief of the Mountain lijkt wel de kern van oude vulkaan te zijn qua vorm.


De grensformaliteiten zijn veel sneller en vriendelijker afgehandeld dan op de meeste vliegvelden. Ik mag wel 6 dollar betalen voor een groen vodje waarop staat dat ik de VS 3 maand binnen mag. Dat ik al een ESTA betaald heb, telt blijkbaar niet.

Na twintig mijlen Montana, kan ik eindelijk rechts af naar het eerste park. En zelfs hier kennen ze files. Met tien auto’s staan we aan te schuiven voor een toegangskaartje tot Glacier National Park. Dadelijk maar het visitor center bezocht. Voor een van de grotere nationale parken, is dit nogal klein. De NPS dagstempel is verscholen in een klein hoekje. De voorraad T-shirts is beperkt tot een model met lange mouwen. Niet treuzelen dus maar rijden. Het weer is twijfelaar. De zon komt er af en toe door maar tegelijkertijd valt er af en toe wat motregen. Het eerste stuk van de weg loopt langs een langwerpig gletsjermeer – het park heeft er tientallen. Het fotoblauw water is wel tijdelijk vervangen door grijs schuimend water. En de naaldbossen aan de overkant van het meer zijn grijs ipv groen. Slachtoffers van een blikseminslag en dagenlange brand.

Vanaf een van de parkings heb je ’s zomers een mooi zicht op de drievoudige waterscheiding. Vanaf daar kan het water naar drie verschillende oceanen stromen – de Arctische, de Atlantische en de Stille oceaan. Maar vandaag is het eerder het punt waar onweerswolken van drie verschillende kanten met elkaar in botsing komen. Het Road Closed bordje – een traditie vanaf onze eerste VS-reis – is ook van de partij. Gelukkig is de weg enkel ’s nachts dicht voor werken.

Niet echt een traditie, maar wel heel hard aanwezig, zijn de regenwolken. Eens de weg wegdraait van het meer is het weer om zeep. Je ziet de regenwolken zo over de Loganpas in de verte stromen. En dat deel van de route is net het mooiste van het hele park. Pech. Hopelijk morgen beter. De weg is dan wel niet afgesloten maar op veel plaatsen is er ook geen asfalt meer. De auto’s zien er uit alsof ze aan modderworstelen hebben gedaan. De laatste kilometers naar de top van de pas is het zicht minder dan 100 meter. De temperatuur valt terug tot onder de 5 graden. Snif. Hopelijk morgen beter.

Het visitor center op de pas is open maar om de een of andere reden voel je je er niet echt welkom. Het is er koud en vochtig en net als het eerste met weinig informatie of animo. Toch alweer een NPS dagstempel gevonden. Maar voor de rest, wegwezen. Uitzonderlijk. Je hebt hier normaliter een prachtig zicht over de oostelijke vallei maar nu is het zicht 5 meter en erwtensoep. Hopelijk morgen beter. De westelijke kant van de pas, doet een beetje denken aan de laatste kilometers van de Mont Ventoux. De weg hangt letterlijk langs de wand van de berg. Het is ondertussen al ver voorbij middag. En ik stop op een parking waar geen wolken hangen. Rondom zie je wolken traag maar zeker uit het dal naar boven kruipen. In feite wel een mooi zicht, zolang je binnen blijft in een warme auto. Na een kwartier is het zicht volledig opgegeten door de oprukkende wolken. Auto’s duiken op uit de mist en verdwijnen terug. Sommige hebben hun grote lichten aan of rijden met hun knipperlichten. Bij gebrek aan mistlichten.




Verder naar beneden dus. De ruitenwissers mogen op continu. De weg daalt continu en de mooie bergzichten voel je wel maar zien kan je niet. Stoppen onderweg heeft ook geen zin. Eindelijk beneden blijft enkel de regen over. De weg loopt langs alweer een lang gletsjermeer maar alles is nat en grijs en dus rijden we door tot aan het derde visitor center. Dat is maar een kleine berghut maar toch is men er in geslaagd om hier meer te tonen of te verkopen dan de twee grotere betonnen mastodonten. Een snelle foto van het meer tussen twee buien door en dan zit er niets anders op dan het hotel te gaan opzoeken. Dat is nog zo’n 45 kilometer verder. Alleen weet Tommeke niet zo goed waar hij heen moet. Hij kent het adres namelijk niet. Ai. Ik zal hem een beetje moeten helpen, vrees ik.

Een keer buiten het park – en uit de bergen – is de regen snel verdwenen. Her en der zie je wel nog slierten wolken hangen maar de weg is droog. En we zijn in Montana. Waar ze lak hebben aan federale regels. Hier mag je dus 70 mijl (meer dan 110 km/u) rijden op een gewone tweebaansweg. Dat schiet op. Eindelijk in Kalispell – de slaapplaats voor vannacht – wordt het een beetje zoeken. Ik weet dat het hotel een paar kilometers ten noorden van de stad ligt op de US 93. En dan wordt het gokken. Na enkele kilometers kom ik aan een grote bouwwerf – geen asfalt meer, overal bulldozers. Maar links staat wel een Starbucks. Naast lekkere koffie hebben ze daar ook ... gratis internet. Kunnen we de juiste plaats opzoeken van het hotel. Niet moeilijk. 500 meter verder langs een weg die in feite nog moet aangelegd worden. Maakt niet uit. Een beetje modder meer of minder.

Hopelijk wordt het morgen beter.
 

Geen opmerkingen: